Ruimtelijke figuren > Diagonaalvlakken
1234567Diagonaalvlakken

Voorbeeld 2

Het diagonaalvlak `ACGE` in deze balk heeft in werkelijkheid de vorm van een rechthoek. De breedte van dit diagonaalvlak is gelijk aan de lengte van lijnstuk `AE` . De lengte van dit diagonaalvlak is gelijk aan de lengte van de diagonaal `AC` van grensvlak `ABCD` . Om het diagonaalvlak te kunnen tekenen zoals het er in werkelijkheid uitziet, moet je de lengte van `AC` meten. En daarvoor teken je eerst `ABCD` zoals hij in werkelijkheid is: een rechthoek van `6` bij `3` . Dat heet "op ware grootte tekenen" .

In rechthoek `ACGE` kun je nu de lichaamsdiagonaal `AG` meten.

Opgave 6

Voor de balk `ABCD.EFGH` geldt `AB = 5` cm, `BC = 4` cm en `CG = 3` cm. Je wilt de lengte van lichaamsdiagonaal `AG` bepalen.

a

In welke diagonaalvlakken ligt `AG` ?

b

Om een diagonaalvlak op ware grootte te tekenen, moet je eerst een geschikt zijvlak op ware grootte tekenen. Teken daarna een geschikt diagonaalvlak op ware grootte.

c

Bepaal de lengte van lichaamsdiagonaal `AG` in mm nauwkeurig.

Opgave 7

Bepaal door meten de lengte van een diagonaal in een grensvlak en van een lichaamsdiagonaal in een kubus met ribben van `1` cm.

Opgave 8

Een pakje drinken heeft de vorm van een balk van `5,5` cm bij `4,0` cm bij `9,5`  cm. Hoe lang (in mm nauwkeurig) moet het rietje minstens zijn?

Opgave 9

Van piramide `ABCD.T` is het grondvlak `ABCD` een vierkant met zijden van
`4` cm. De top `T` van de piramide ligt `6` cm boven het snijpunt `S` van de diagonalen van `ABCD` . Je wilt een uitslag van deze piramide maken.

a

Teken het grondvlak van de piramide op ware grootte en meet de lengte van `AC` .

b

Teken diagonaalvlak `T A C` op ware grootte en bepaal de lengte van de ribbe `AT` van de piramide.

c

Hoe kun je nu met behulp van je passer de uitslag afmaken? Maak hem zo nauwkeurig mogelijk af.

verder | terug