Hoeken > Totaalbeeld
123456Totaalbeeld

Antwoorden van de opgaven

Opgave 1

Je krijgt zoiets. Het boogje is nodig om te weten welke hoek er precies wordt bedoeld.

Opgave 2
a

`/_A` is scherp; `/_B` is recht; `/_C` is stomp; `/_D` is een volle hoek van `360 ^@` ; `/_E` is een gestrekte hoek; `/_F` is een overstrekte hoek.

b

`/_A~~52^@` ; `/_B=90 ^@` ; `/_C~~115^@` ; `/_D=360^@` ; `/_E=180^@` ; `/_F~~200^@` .

Opgave 3
a

Doen. Zet de letters bij de hoekpunten en zet een boogje in de bedoelde hoek en laat een medeleerling je antwoord controleren.

b

Verdeel het aantal graden van deze hoeken in twee gelijke delen.

Opgave 4
a

X-hoeken (overstaande hoeken): `/_ACB` en `/_ECD` .
F-hoeken: `/_A_1` en `/_E_1` .
Z-hoeken (overstaande hoeken): `/_ABC` en `/_CDE` .

b

`/_A_2 =180-110=70^@` (gestrekte hoek). In `Delta ABC` zijn de drie hoeken samen `180^@` , dus `/_B_4 =180-90-70=20^@` . Ten slotte is `/_CDE=/_B_4 =20^@` (Z-hoeken).

Opgave 5
a

Teken eerst `AB=3` cm en cirkel dan vanuit punt `A` de zijde `AC=2` cm en vanuit punt `B` de zijde `BC=4` cm om. Waar beide cirkels elkaar snijden, ligt punt `C` .

b

Bereken eerst de derde hoek: `/_L=180-110-40=30^@` . Teken `KL=6` cm en zet in beide hoekpunten de juiste hoeken uit.

Opgave 6
a

In `/_B` . Er moet een rechtehoekteken staan.

b

`/_A < /_B < /_C < /_E < /_F < /_D`

Opgave 7
Opgave 8
Opgave 9

`/_A_1 = 90^@+∠A_3 =112^@` (X-hoeken) geeft `∠A_3 =22^@` .

Dus `∠B_4=∠A_3 =22^@` (Z-hoeken).

Opgave 10

`/_A_1 + /_A_2 = 5 xx ∠A_2 =180^@` geeft `/_A_2 =36^@` en dus `/_A_1 = 4 xx 36^@ = 144^@` .

Opgave 11
a

Begin met `/_L` te tekenen. Zet op één van beide benen van die hoek `KL=5` cm uit en je vindt punt `K` . Cirkel nu `KM=4` cm vanuit vanuit punt `K` om. Waar die cirkel door het tweede been van `/_L` gaat, ligt punt `M` . (Er zijn twee mogelijkheden!)

b

Bereken eerst `/_R= 180^@ - 40^@ - 60^@ = 80^@` (som van de hoeken van een driehoek). Nu kun je de figuur tekenen.

Opgave 12

De grote wijzer maakt om vijf voor half drie een hoek van `25/60 xx 360 = 150^@` met de `12` op de wijzerplaat. De kleine wijzer maakt om één uur een hoek van `1/12 xx 360^@ = 30^@` met de `12` op de wijzerplaat. Om vijf voor half drie is die hoek dan `2 xx 30^@ + 25/60 xx 30^@ = 72,5^@` . De hoek tussen de wijzers van de klok is dus `150^@ - 72,5^@ = 77,5^@` .

Opgave 13Hoe ver uit de kust?
Hoe ver uit de kust?

Teken een `∆ABC` met `AB=5` cm (in plaats van km), `/_A=20^@` en `/_B=120^@` (want de hoek van `60^@` is met de vaarrichting). De vuurtoren is dan punt `C` . Meet nu de (kortste) afstand van punt `C` tot lijn `AB` , dus loodrecht op `AB` . Het schip vaart ongeveer `2,3` km uit de kust.

Opgave 14Borden boven de snelweg
Borden boven de snelweg

Construeer dit in GeoGebra, of teken zelf een paar situaties.
Je vindt dat ongeveer `9^@` de grootste hoek is. Je zit dan tussen de `4,5` en `4,9` m voor het verticale vlak door het bord.

Opgave 15Hoeken in de sport
Hoeken in de sport
a

De hoek is kleiner dan `45^@` .
De hardloper maakt dus een goede valbeweging.

b

Ongeveer `150^@` .

c

Ongeveer een rechte hoek.

d

Bijvoorbeeld de hoek tussen het bovenbeen en de kuit van het linker been.

e

Bij benadering de hoek tussen het bovenbeen en de kuit van het rechter been.

verder | terug