Hier zie je nog twee situaties waarin hoeken gelijk zijn. Omdat de lijnen `l` en `m` evenwijdig zijn, zijn:
F-hoeken zoals `/_ A_1` en `/_ B_1` gelijk.
Z-hoeken zoals `/_ A_2` en `/_ B_4` gelijk.
Dat komt omdat lijn `m` en punt `B` eigenlijk alleen evenwijdige verschuivingen zijn van lijn `l` en punt `A` . De hoeken verschuiven dan gewoon mee...
De F-hoeken herken je aan de vorm van een (soms omgekeerde) F die ze maken. En zo herken je de Z-hoeken aan de Z-vorm.
Bekijk de applet in het voorbeeld.
Met welke hoek vormt `/_ A_2` een stel F-hoeken?
Met welke hoek vormt `/_ A_2` een stel Z-hoeken?
Leg uit waarom `/_ A_4 = /_ B_2` .
Stel in `/_ A_2 = 30` °. Hoe groot is dan `/_ B_3` ?
Bekijk de volgende figuur. De lijnen `l` en `m` zijn evenwijdig, evenals de lijnen `k` en `q` .
Waarom is `/_ A_1 != /_ B_1` ?
Waarom is `/_ A_1 = /_ C_1` ?
Waarom is `/_ C_1 != /_ D_3` ?
Welke hoek is ook gelijk aan `/_ A_1` ? En waarom?
Stel dat `/_ A_1 = 60` °. Van welke hoeken weet je nu ook hoe groot ze zijn? Schrijf ze allemaal op.
In deze figuur zijn de lijnen `p` en `q` evenwijdig. Verder is `/_ A_1 = 43` °.
Bereken alle andere genummerde hoeken in deze figuur.