Het is niet altijd verstandig om hoeken te meten.
Meten levert namelijk onnauwkeurigheden op.
En soms is meten niet nodig:
Als twee hoeken samen een rechte hoek vormen en je weet er één dan weet je ook de andere. Ze zijn immers samen `90°` .
Als twee hoeken samen een gestrekte hoek vormen en je weet er één dan weet je ook de andere. Ze zijn immers samen `180°` .
Als twee hoeken samen een volle hoek vormen en je weet er één dan weet je ook de andere. Ze zijn immers samen `360°` .
Een deellijn verdeelt een hoek in twee gelijke hoeken. Weet je er één van, dan weet je ook de andere.
Overstaande hoeken (X-hoeken) zijn gelijk.
Als twee evenwijdige lijnen worden gesneden door een derde lijn, dan zijn de F-hoeken en de Z-hoeken gelijk.
En zo kun je soms door redeneren de grootte van een hoek te weten komen.
Dat noem je hoeken berekenen.
Bekijk de situaties die in de
Geef bij elk van die situaties een voorbeeld met een bijpassende figuur.
Ayse wil een hoek van `210°` tekenen. De geodriehoek gaat maar tot `180°` .
Ayse tekent een hoek van `150°` . Leg uit waarom ze nu ook een hoek van `210°` heeft getekend.
Teken een hoek van `310°` .