Symmetrie > Totaalbeeld
123456Totaalbeeld

Antwoorden van de opgaven

Opgave 1

Figuur I: lijnsymmetrie, één (verticale) symmetrieas.
Figuur II: puntsymmetrie, draaisymmetrie over 180 ° .
Figuur III: puntsymmetrie, draaisymmetrie over 90 ° .
Figuur IV: puntsymmetrie, draaisymmetrie over 45 ° .

Opgave 2

Doen, je krijgt zoiets als in de figuur hieronder.

Opgave 3
a

A ( a , b )

b

A ( a , b )

c

A ( a , b )

d

A ( 8 a , b )

e

A ( b , a )

f

A ( b , a )

Opgave 3

Neem de tabel over en vul hem zo in.

naam aantal
symmetrieassen
draaisymmetrie
kleinste draaihoek
gelijke zijden gelijke hoeken
rechthoekige driehoek 0 nee 0 0
gelijkbenige driehoek 1 nee 2 2
gelijkzijdige driehoek 3 ja, 120° 3 3, elk 60°
Opgave 4
a

D F E en ze zijn beide 60 ° .

b

De hoeken in A B C zijn samen 180 ° , dus A B C = 75 ° .

c

De driehoeken B A E en D F E

d

A B C

e

4

Opgave 5

Neem de tabel over en vul hem zo in.

naam aantal
symmetrieassen
draaisymmetrie
kleinste draaihoek
gelijke zijden gelijke hoeken evenwijdige
zijden
even lange
diagonalen
diagonalen delen
elkaar doormidden
vierkant 4 ja, 90° alle vier alle vier 90° 2 keer 2 ja ja
rechthoek 2 ja, 180° 2 keer 2 alle vier 90° 2 keer 2 ja ja
ruit 2 ja, 180° alle vier 2 keer 2 2 keer 2 nee ja
parallellogram 0 ja, 180° 2 keer 2 2 keer 2 2 keer 2 nee ja
vlieger 1 nee 2 keer 2 twee nee nee de één wel
trapezium 0 nee nee nee twee nee nee
Opgave 6

Logo I: draaisymmetrisch met kleinste draaihoek 120 ° .
Logo II: lijnsymmetrisch met één (verticale) symmetrieas.
Logo III: niet symmetrisch.
Logo IV: draaisymmetrisch met kleinste draaihoek 90 ° en dus ook puntsymmetrisch.
Logo V: draaisymmetrisch met kleinste draaihoek 45 ° en dus ook puntsymmetrisch.
Logo VI: lijnsymmetrisch met één (schuine, van linksonder naar rechtsboven) symmetrieas.

Opgave 7
a

Zie figuur.

b

Zie figuur.

Opgave 8
a

Een gelijkbenige driehoek, want P Q en R Q zijn even lang (ruit) en dus zijn A Q en B Q (de helften van die lijnstukken) dat ook.

b

Q A B = 180 2 × 64 = 58 ° en A P D = ( 360 2 × 64 ) / 2 = 116 ° , zodat P A D = ( 180 116 ) / 2 = 32 ° . De gevraagde hoek is B A D = 180 58 32 = 90 ° .

Opgave 9
a

D ( -4 , 0 )

b

E ( -1,5 , 4,1 )

Opgave 11
a

P ( p , q )

b

P ( 3 a , 2 b ) .

Opgave 10

Bereken eerst de twee basishoeken. Ze zijn 80 ° . Nu teken je de basis met de twee basishoeken er op aan weerszijden. De rest gaat vanzelf.

Opgave 11

(Tip: maak eerst een schets.)

Begin met de zijde van 6 cm en zet daar aan weerszijden een hoek van 50 ° op. Pas vanaf het midden van die zijde naar beide kanten 1,5 cm af. Je krijgt nu twee punten op de getekende zijde waartussen de zijde van 3 past. Teken door die punten loodlijnen op de getekende zijde. Waar die loodlijnen de andere benen van beide hoeken snijden liggen de andere twee hoekpunten van het trapezium. Maak de figuur af.

Opgave 12
a

Elke gelijkzijdige driehoek is ook gelijkbenig.

b

Er zijn rechthoekige driehoeken die ook gelijkbenig zijn. Ze hebben de vorm van je geodriehoek.

c

Zie figuur.

Opgave 13
a

Een vlak dat een kubus verdeeld in twee delen die elkaars spiegelbeeld zijn.

b

3

c

De diagonaalvlakken.

d

Over draaisymmetrie, over draaiing om die symmetrieas. De kleinste draaihoek is 90 °.

e

De andere twee symmetrieassen door de middens van tegenover elkaar liggende grensvlakken en de lichaamsdiagonalen. In totaal zijn er 7 symmetrieassen.

f

Eigen antwoord.

verder | terug