Van `22` scholieren in een `4` havo klas zijn lengte en gewicht gemeten en in Excel ingevoerd. Excel kan daar een zogenaamde trendlijn doorheen tekenen. Deze trendlijn geeft dan een verband tussen lengte `L` (in centimeter) en gewicht `G` (in kilogram). Er is gekozen voor een lineair verband. Stel daarbij een passende formule op.
De formule krijgt de vorm: `G=a*L+b` . De lijn gaat ongeveer door `(160 , 50)` en `(190 , 67)` .
`a = (67 - 50) / (190 - 160) ≈ 0,57` ;
de formule wordt dan `G = 0,57L + b` ;
punt `(160 , 50 )` invullen geeft `50 = 0,57*160 + b` , dus `b ≈ text(-)41,2` .
De gevraagde formule is `G = 0,57L - 41,2` .
In
Stel dat je afleest dat de rechte lijn door de punten `(170 , 56)` en `(195 , 70)` gaat. Welke formule past er dan bij de lijn?
Bepaal met de formule die je bij a hebt gevonden hoe zwaar een scholier van `1,60` meter uit deze groep zou moeten zijn.
Dit zijn twee bijzondere situaties.
Stel een vergelijking op van de lijn die door de punten `(2 , 1)` en `(12 , 1)` gaat.
Stel een vergelijking op van de lijn die door de punten `(2 , 1)` en `(2 , 10)` gaat.