Functies en grafieken > Het begrip functie
123456Het begrip functie

Theorie

Bij een formule zoals `y = text(-) x^3 + 4 x` vind je bij elke mogelijke waarde van `x` precies één waarde van `y` . In dat geval is `y` een functie van `x` met functievoorschrift `y ( x ) = text(-) x^3 + 4 x` .

Bij een functie kun je een tabel maken en een grafiek tekenen. De invoerwaarden komen op de horizontale as, de `x` -as. De uitkomsten heten functiewaarden. De functiewaarde bij `x = 1` is bijvoorbeeld `y ( 1 ) = text(-) 1^3 + 4 * 1 = 3` . Functiewaarden komen op de `y` -as.

Voor `y ( x )` wordt ook wel `f ( x )` gebruikt. `y` is dan een functie van `x` die `f` heet. `f` is dus geen variabele, maar de "naam" van een functie. In praktijksituaties gebruik je vaak letters die verwijzen naar de betekenis van de variabelen. Bijvoorbeeld `t` voor tijd, `l` voor lengte, `I` voor inhoud, `v` voor snelheid, `P` voor vermogen, enzovoort.

Als je grafiek wilt maken met behulp van een computerprogramma of een grafische rekenmachine, dan noem je dat het plotten van de grafiek. Voor de invoerwaarden wordt dan meestal een `x` en voor de functiewaarden een `y` gebruikt, bekijk het Practicum .

De nulpunten van een functie zijn de invoerwaarden waarbij de functiewaarde (de uitkomst dus) `0` is. Een nulpunt is dus een getal. Een nulpunt wordt ook wel nulwaarde genoemd. Bij de gegeven functie kun je de nulpunten vinden door `y(x)=text(-)x^3+4 x=0` uit te rekenen. De nulpunten van deze functie zijn `x=0, x=text(-)2` en `x=2` .

verder | terug