Gegeven zijn de functies `f(x)=5 x^2(x+20 )` en `g(x)=50 x^2` .
Bereken algebraïsch de nulpunten van `f` .
Plot de grafieken van `f` en `g` , zodat alle karakteristieken goed te zien zijn.
Schrijf op welke vensterinstellingen je hebt gebruikt.
Bereken de snijpunten van de grafieken van `f` en `g` .
Bereken algebraïsch bij de functies eerst de nulpunten. Bepaal vervolgens het domein en bereik van de functies.
`f(x)=x^2(x^2-400 )`
`g(x)=sqrt(20 -x)-40`
Gegeven is de functie `y(x)=4 -1/x^2` .
Welke asymptoten heeft de grafiek van deze functie?
Geef het domein en bereik van `f` .
Los algebraïsch op: `y=2` . Geef benaderingen in twee decimalen nauwkeurig.
Je ziet vier grafieken die zijn ontstaan door op de grafiek van `f(x)=sqrt(x)` één of meer transformaties toe te passen. Steeds zijn de standaardinstellingen van het venster van de grafische rekenmachine gebruikt.
Schrijf bij elke grafiek het juiste functievoorschrift op.
Gegeven is de functie `f` met `f(x)=0,25(x-10 ) ^2-16` .
Door welke transformaties kan de grafiek van `f` ontstaan uit die van `y=x^2` ?
Bepaal de top en de nulpunten van de grafiek van `f` .
Gegeven zijn de functies `f(x)=text(-)2x+4` en `g(x)=text(-)2x-2` .
Geef het functievoorschrift van `h(x)=f(g(x))` .
Geef het voorschrift van `f^(text(inv))` .
In de figuur zie je de grafieken I en II. I is de grafiek van `y=x^3` . Grafiek II ligt rechts van I, zodanig dat alle horizontale verbindingslijnstukken van I en II de lengte `2` hebben.
Geef een bij grafiek II passend functievoorschrift.
De verticale verbindingslijnstukken van I en II variëren in lengte. Bereken de waarden van `x` waarvoor die lengte `26` is.
Bereken de kortste lengte van zo’n verticaal verbindingslijnstuk.