Er bestaat een verband tussen het aantal ademhalingen `A` dat een mens per minuut maakt, en de polsslag `P` in slagen per minuut. Een arts onderzoekt een groepje van vijftien mensen en krijgt de volgende meetwaarden:
`A` | 16 | 16 | 19 | 20 | 20 | 23 | 24 | 26 | 27 | 28 | 30 | 34 | 36 | 41 | 44 |
`P` | 57 | 59 | 66 | 68 | 71 | 70 | 72 | 84 | 82 | 80 | 91 | 94 | 105 | 116 | 120 |
Zet de gegevens uit de tabel in een grafiek. Zet `A` op de horizontale as.
Bestaat er een lineair verband tussen `A` en `P` ? Licht je antwoord toe.
Trek een rechte lijn door de punten `(16, 57)` en `(44, 120)` . Geeft deze lijn een zo goed mogelijke weergave van het verband? Licht je antwoord toe.
Stel een formule op bij de getekende lijn.
Bereken met behulp van de formule het aantal polsslagen bij `20` , `24` en `28` ademhalingen per minuut. Wijken deze waarden veel af van de gemeten waarden?
Bereken met behulp van de formule het aantal polsslagen van iemand met `32` ademhalingen per minuut.