Lineaire verbanden > Lineaire functies
12345Lineaire functies

Antwoorden van de opgaven

Opgave V1
a

Hierbij past de formule `K=1,25 *a+65` waarin `a` het jaarverbruik (in m3) en `K` de jaarlijkse kosten zijn.

b

Maak een tabel, of gebruik GeoGebra of een grafische rekenmachine. Deze figuur is gemaakt met een TI-84Plus.

c

Een gemiddeld huishouden van vier personen is minder dan € 300,00 per jaar kwijt. Dus een huishouden moet wel erg veel water gebruiken om de kosten boven € 1000,00 te laten komen. Antwoord: Nee.

Opgave 1
a

`K=1,20 a+70`

b

€ 1,20

c

€ 70,00

d

`K(195) = 1,20*195+70= 304,00` euro

e

Dit betekent `45260` liter per persoon per jaar. Een gemiddeld huishouden van vier personen verbruikt dus `181040` liter, dat is `181,04`  m3 per jaar. Met behulp van de formule `K=1,20 *a+70` bereken je de kosten voor een gemiddeld huishouden in deze regio.
Dit is € 287,25 per jaar.

f

Je moet nu de vergelijking `1,20a + 70 = 250` oplossen. Dat doe je met de balansmethode en je krijgt `a=150` m3.

Opgave 2
a

`25` centimeter

b

`3,1` centimeter per uur

c

`25-3,1t=0` geeft `t~~8` .

Na ongeveer `8` uur is de kaars opgebrand.

Opgave 3
a

Regio 1: `1,25 * 200 + 65 = 315` euro.
Regio 2: `1,20 * 200 + 70 = 310` euro.
Dus het gezin in regio 1 is het duurst uit.

b

`1,25a + 65 = 1,20a + 70`

c

`1,25a + 65 = 1,20a + 70` geeft `0,05a = 5` ofwel `a = 5/(0,05) = 100` . Dus bij `100` m3.

Opgave 4
a

Het hellingsgetal is negatief, namelijk `text(-)0,2` .

b

De grafiek gaat door `(0, 6)` en heeft richtingscoëfficiënt `text(-)0,2` .

c

Los op: `y = 0`

`text(-)0,2 x+6`

`=`

`0`

`0,2 x`

`=`

`6`

`x`

`=`

`6/(0,2)`

`x`

`=`

`30`

Het snijpunt met de `x` -as is het punt `( 30, 0 )` .

d

`g(x)=text(-)0,2x+b`

De coördinaten van het gegeven punt invullen geeft `9=text(-)0,2*10+b` en dus `b=11` .

Dus: `g(x)=text(-)0,2x+11` .

Opgave 5
a

Bepaal eerst een paar punten van de grafieken.

`x` `0` `1`
`y_1` `text(-)2` `1`


`x` `0` `2`
`y_2` `4` `3`

Teken rechte lijnen door de gevonden punten.

b

`3x-2`

`=`

`text(-)0,5x+4`

`3,5x`

`=`

`6`

`x`

`=`

`6/(3,5)~~1,71`

invullen in een van de twee formules geeft:

`y~~3*1,71-2=5,14-2=3,14`

Het snijpunt is `(1,71; 3,14)` .

Opgave 6
a

De grafiek gaat niet door het punt `(99 , 200 )` .

b

`b=2`

c

`1 98/99`

Opgave 7
a

Neem bijvoorbeeld `x = 1` , daarbij hoort `y = 4,5` .

Een twee keer zo grote `x` -waarde is `x = 2` .
Daarbij hoort `y = 0,5*2 + 4 = 4` .
En die `y` -waarde is niet twee keer de vorige `y` -waarde.

b

`0,5 x + 4`

`=`

`100`

`0,5x`

`=`

`96`

`x`

`=`

`(96)/(0,50)=192`

Opgave 8
a

Er is in beide gevallen sprake van dezelfde variabelen. Maak voor de grafieken eerst tabellen met `t` in stappen van `10` . Of gebruik GeoGebra of een grafische rekenmachine.

b

`h = 3*t` , want de grafiek daarbij gaat door `O(0, 0)` .

c

`60 - 1,5*t = 3*t` los je zo op:

`60 - 1,5*t`

`=`

`3*t`

`60`

`=`

`4,5*t`

`t`

`=`

`60/(4,5) = 13 1/3`

Het snijpunt is `(13 1/3, 40)` .

Opgave 9
a

Fietser 1 begint met `t=0` en `a=0` en elk uur komt daar `20` km bij.

Fietser 2 begint met `t=0` en `a=150` en elk uur gaat daar `25` km af.

b

Fietser 1: `a_1 =20 t`

Fietser 2: `a_2 =150-25t`

c

`20t = text(-)25t+150` geeft `t=3 1/3` .
Na `3` uur en `20` minuten.

Opgave 10
a

`(1 2/3, 0 )` en `(0 , text(-)5 )`

b

`(4, 0 )` en `(0 , text(-)4 )`

c

`(8 , 0 )` en `(0 , 4 )`

d

`(text(-)3 , 0 )` en `(0 , text(-)6 )`

Opgave 11
a

Het beginpunt is `(0 , text(-)4 )` , het hellingsgetal is `5` .

b

`y_2 =text(-)4+5x+10 = 6 +5 x`

c

`y_3 =text(-)4 -5 x`

Opgave 12
a

`f` : De snijpunten met de assen zijn: `(8 , 0 )` en `(0 , 4 )`
`g` : De snijpunten met de assen zijn: `(1/2, 0 )` en `(0 ,text(-)1 )`

b

`(2 , 3 )`

Opgave 13
a

`26` km in `45` minuten is `34 2/3` km/h.

b

Voor het laatste deel van de tocht geldt dat als `t=7` , dan `a=174` en als `t=7 3/4` , dan is `a=200` .
Het hellingsgetal is daarom `(200-174)/(7 3/4 - 7) = 26/(3/4) = 34 2/3` .
Dus `a(t)=34 2/3t+b` .
Met `t=7` geeft dat `174 =242 2/3+b` , dus `b=text(-)68 2/3` .
Het functievoorschrift is `a(t)=34 2/3t-68 2/3` .

c

Als `t=9` , dan `a=174` en als `t=10` , dan `a=200` .
Dus `a(t)=26 t+b` en `200 =260 +b` , dus `b=text(-)60` .
Het functievoorschrift is `a(t)=26 t-60` .

Opgave 14
a

De grafiek is een rechte lijn door de oorsprong `(0, 0)` .

b

`y=text(-)3x-3`

c

`y=5x`

d

`y= text(-)2 /3x+3 `

Opgave A1
a

Omdat er vaste kosten van € 280,= zijn elk jaar.

b

`K = 280 + 0,20 * 2500 = 780` euro.

c

`K = 280 + 0,20 * a = 500` oplossen geeft `0,20a = 220` en dus `a = 220/(0,20) = 1100` kWh.

Opgave A2
a

`K=0,16 a + 310`

b

€ 0,16

c

€ 310,00

d

`0,16*2950 + 310 = 782` euro

e

Je moet nu de vergelijking `0,16a + 310 = 800` oplossen. Dat doe je met de balansmethode en je krijgt `a=490/(0,16) = 3062,5` kWh.

Opgave A3
a

`0,20 a + 280 = 0,16 a + 310`

b

`0,20a + 280 = 0,16a + 310` geeft `a=750` .

c

Bij een verbruik van meer dan `750` kWh per jaar.

Opgave T1
a

Zij rekenen geen voorrijkosten.

b

`K_(text(A))=60t+45` en `K_(text(B))=70t`

c

Bedrijf B

d

`4,5 ` uur

e

`2,5` uur

Opgave T2
a

Het snijpunt met de `y` -as is `(0 , 10 )` .

Het snijpunt met de `x` -as is `(text(-) 10/7, 0 )` .

b

`y=7 x+7`

c

`y=0,5x+10`

d

`y=text(-)1,2x+12`

verder | terug