Lineaire verbanden > Lineaire verbanden
12345Lineaire verbanden

Toepassen

Het hekwerk om een rechthoekig weiland heeft een totale lengte van `240` m.

Het weiland zit met één zijde tegen een brede rivier, dus daar is geen hekwerk nodig.

Noem je de lengte `l` en de breedte `b` , dan kun je voor de omtrek opschrijven:

`2*l + b = 240`

Er zijn nu verschillende waarden voor `l` en `b` mogelijk.

Opgave A1

Bekijk het inleidende verhaal hierboven.

a

Is het belangrijk wat je lengte en wat je breedte noemt? Moet de lengte altijd groter zijn dan de breedte?

b

Herleid de formule voor de lengte van het hekwerk tot de vorm `l = ...`

c

Hoe lang is het weiland als de breedte `40` m is?

d

Hoe lang is het weiland als het vierkant is?

Opgave A2

Neem aan dat de oppervlakte van het weiland uit de vorige opgave `5400` m2 is.

a

Hoe kun je dan de lengte en de breedte ervan berekenen?

b

Welke formule met `l` en `b` kun je opschrijven voor de oppervlakte van het weiland?

c

Je hebt nu twee formules voor `l` en `b` .
Maak daar een vergelijking met één onbekende van door ze te combineren.

d

Je kunt de vergelijking die je bij c hebt gevonden oplossen. Laat zien hoe.

Opgave A3

Een atletiekbaan heeft een lengte van `400` m. Daarmee wordt de omtrek van het binnengebied bedoeld. Dat binnengebied bestaat uit een rechthoek met daartegen twee halve cirkels, zie figuur. De lengte van de rechthoek is `l` en de breedte `b` .

a

Welke formule kun je hieruit afleiden?

b

Als de lengte van elk van beide rechte stukken van de atletiekbaan `100` m is, hoe groot moet dan de breedte van de rechthoek zijn? Geef je antwoord in cm nauwkeurig.

verder | terug