Lineaire verbanden > Lineaire modellen
12345Lineaire modellen

Oefenen

Opgave 8

In dit assenstelsel staan vier grafieken van lineaire functies.

a

Stel het functievoorschrift van `f` op.

b

Stel het functievoorschrift van `g` op.

c

Stel het functievoorschrift van `k` op.
Neem aan dat de grafiek door de punten `(text(-)1,6)` en `(1,text(-)1)` gaat.

Opgave 9

Stel een vergelijking op van de rechte lijn `l` bij de volgende situaties .

a

`l` gaat door de punten `(30 , 68 )` en `(34 , 56 )` .

b

`l` gaat door de punten `(text(-)2 , 100 )` en `(text(-)3 , 100 )` .

c

`l` heeft richtingscoëfficiënt `0,5` en gaat door `(text(-)2 , 4 )` .

d

`l` is de `x` -as.

e

`l` is de `y` -as.

Opgave 10

Lijn `l` gaat door de punten `P(13 , 8)` en `Q(43 , 68)` en lijn `m` gaat door de punten `R(23, 38)` en `T(43 , 28)` . Bereken algebraïsch het snijpunt van de lijnen `l` en `m` .

Opgave 11

Bij een eenparige beweging beweegt een voorwerp met een constante snelheid langs een rechte baan. In de natuurkunde wordt dat aangegeven met de formule: `s(t)=s(0 )+v*t` waarin `s(t)` de afgelegde weg (in meters) na `t`  seconden is.

a

Wat stelt `s(0 )` voor?

b

Wat stelt `v` voor?

c

Neem `s(0 )=0` en `v=20` voor een bepaald voorwerp. Breng de bijbehorende grafiek van `s(t)` in beeld.

d

Een tweede voorwerp heeft `400` meter voorsprong en beweegt langs dezelfde baan met een snelheid van `15`  m/s. Geef de formule die bij de beweging van dit voorwerp past en breng de bijbehorende grafiek in beeld.

e

Bereken op welk tijdstip het eerste voorwerp het tweede heeft ingehaald.

Opgave 12

Bij een eenparig versnelde beweging beweegt een voorwerp met een constante versnelling `a` (in m/s2) langs een rechte baan. In de natuurkunde wordt dat aangegeven door: `v(t)=v(0 )+a*t` waarin `v(t)` de snelheid (in m/s) na `t`  seconden is.

a

Wat stelt `v(0 )` voor?

b

Albert weet op twee momenten de snelheid van een voorwerp. Hij weet namelijk dat het voorwerp vertrekt met een beginsnelheid van `40` m/s en dat het voorwerp na `3,5` seconden een snelheid van `75` m/s heeft. Stel eerst de formule `v(t)` voor dit voorwerp op en bereken dan na hoeveel seconden het voorwerp met een snelheid van `350` m/s beweegt.

c

Om een voorwerp met een massa `m` van `1000` kg dat met een constante snelheid van `40` m/s beweegt tot stilstand te brengen, wordt een bepaalde remkracht `F` (in newton) uitgeoefend. Het voorwerp moet binnen acht seconden tot stilstand komen. Er geldt `F=m*a` met `F` in newton, `m` in kg en `a` (de versnelling) in m/s2. Bereken de grootte van de remkracht  `F` .

verder | terug