Logaritmen > Logaritmische functies
12345Logaritmische functies

Uitleg

De luchtdruk `p` (in hectopascal) hangt af van de hoogte `h` (in km) boven zeeniveau. Er geldt op zeker moment op een bepaalde plaats op aarde:

`p = 1013*0,886^h`

In een luchtballon kun je hiermee de hoogte berekenen door de luchtdruk te meten.

Je schrijft dan de formule liever zo: `h = \ ^(0,866)log(p/1013)` .

Bij beide formules kun je een grafiek maken, maar niet in één figuur.

Bij de eerste formule komt `p` op de verticale as.
Dit is een exponentiële functie met een horizontale asymptoot.

Bij de tweede formule komt `h` op de verticale as.
Dit is een logaritmische functie met een verticale asymptoot.

Uit `y=2^x` volgt `x = \ ^2log(y)` .
Als je in de tweede formule `x` en `y` verwisselt kun je beide grafieken in één figuur tekenen. Ze zijn dan elkaars spiegelbeeld in de lijn `y=x` .
Nu zie je dat `y = \ ^2log(x)` een logaritmische functie is waarvan de eigenschappen het spiegelbeeld zijn van die van `y=2^x` .
Ze zijn elkaars terugrekenfunctie: een exponentiële functie kun je wegwerken met een logaritme met hetzelfde grondtal, en omgekeerd kun je een logaritmische functie wegwerken met een exponentiële functie met hetzelfde grondtal.

Opgave 1

Bekijk de grafieken van `y_1 =2^x` en `y_2 =\ ^2log(x)` .

a

Maak beide grafieken.

b

Het punt `(4, 2)` ligt op de grafiek van `y_2` . Welk punt op de grafiek van `y_1` is het spiegelbeeld van dit punt bij spiegeling in de lijn `y=x` ?

c

Noem nog twee punten op de grafiek van `y_2` en geef voor beide punten het bijbehorende spiegelbeeld op de grafiek van `y_1` .

d

Laat met een voorbeeld zien dat `y_1` en `y_2` elkaars terugrekenfunctie zijn.

Opgave 2

Bekijk de grafieken van `y_1 = (1/2) ^x` en `y_2 =\ ^ (1/2) log(x)` .
De eigenschappen van `y_2` kun je afleiden uit die van `y_1` .

a

Welke asymptoot heeft de grafiek van `y_2` ?

b

Voor welke waarde van `x` is `y_2 =2` ?

c

Voor welke waarden van `x` geldt `y_2 gt 2` ?

Opgave 3

Gegeven is de exponentiële functie `H(t) = 12*3^t` .

a

Schrijf `t` als functie van `H` .

b

Voor welke waarden van `t` is `H gt 100` ?

c

Voor welke waarden van `H` is `t gt 100` ?

verder | terug