Periodieke functies > Sinus- en cosinusfuncties
12345Sinus- en cosinusfuncties

Verkennen

Opgave V1

Je ziet hier twee grafieken, die ontstaan door punt `P` te laten draaien om `M` op een cirkel met straal `MP = 1` .

De rode grafiek laat zien hoe hoog punt `P` zit ten opzichte van de horizontale lijn door `M` afhankelijk van de draaihoek  `alpha` .

De blauwe grafiek laat zien waar punt `P` zit ten opzichte van de verticale lijn door `M` afhankelijk van de draaihoek `alpha` .

a

Bij de grafieken is op de `x` -as de draaihoek `alpha` uitgezet, maar niet in graden, maar in radialen. Wat wordt daarmee bedoeld?

b

Hoe reken je graden om in radialen?
Laat zien dat bij `alpha = 53,03^@` hoort `alpha~~0,93` radialen.

c

Hoe bereken je de waarde van de rode grafiek bij `x=alpha=0,93` rad?
Van welke functie is dit de grafiek?

d

Hoe bereken je de waarde van de blauwe grafiek bij `x=alpha=0,93` rad?
Van welke functie is dit de grafiek?

Opgave V2

Ga uit van een gelijkbenige rechthoekige driehoek met rechthoekszijden van `1`  dm.

a

Hoe groot zijn de hoeken van zo'n driehoek in graden?
En in radialen?

b

Laat door berekening zien dat `sin(1/4 pi) = 1/2 sqrt(2)` .

c

Hoe groot is `cos(1/4 pi)` precies?

d

En hoe groot is `tan(1/4 pi)` ?

verder | terug