Periodieke functies > Sinus- en cosinusfuncties
12345Sinus- en cosinusfuncties

Verkennen

Opgave V1

Een fietswiel heeft een straal `r=40` cm. Het wiel draait met constante snelheid rond (tegen de wijzers van de klok in), elk rondje duurt `12` s (periodetijd `T` ). Op het wiel is een rood brandend lampje aangebracht. Neem aan dat `t=0` op het moment dat nevenstaande 'foto' is gemaakt.
Voor de hoogte van het lampje ten opzichte van de evenwichtslijn zijn drie grafieken getekend (zie figuur).

a

Vervang het wiel door een ander met een `2` maal zo grote diameter. Teken opnieuw de drie grafieken en geef de bijbehorende formules.

b

Beantwoord dezelfde vraag als bij a (grote wiel en `T=12` s), maar nu begint het lampje op `t=0` in het bovenste punt.

c

Hoe zien de grafieken en formules eruit als dit grote wiel in `T=6` s één keer ronddraait? (of is deze vraag niet in alle drie de situaties zinvol?).

verder | terug