Plaats en beweging > Vectoren
123456Vectoren

Toepassen

Opgave A1Zwemmer (1)
Zwemmer (1)

Iemand zwemt met een snelheid van `2`  km/h schuin tegen de stroom van een rivier met een stroomsnelheid van `0,6`  km/h in. Daardoor steekt hij de rivier precies loodrecht op de oevers (en de stroomrichting) in de breedte over. De rivier is `50`  m breed. Hoe lang doet hij over de overtocht?

Opgave A2Zwemmer (2)
Zwemmer (2)

Een zwemmer probeert een rivier met een breedte van `60` meter recht over te steken, maar hij heeft last van de stroming. Tot zijn verbazing komt hij niet recht tegenover zijn startpunt `A` op de andere oever aan, maar in een punt `B` dat verder stroomafwaarts ligt.
De stroomsnelheid is `0,6`  km/h en de zwemmer bereikt in `5` minuten de overkant van de rivier. Wat is de snelheid in km/h waarmee hij `AB` aflegt? Geef je antwoord in drie decimalen.

Opgave A3Sportvliegtuig
Sportvliegtuig

Een piloot vertrekt met zijn sportvliegtuig van vliegveld `T` en vliegt drie uur met een constante snelheid van `140` km/h in een koers van `30^@` ten opzichte van het noorden. Daarna verandert hij zijn koers in `170^@` en de snelheid in `120` km/h. Na anderhalf uur moet hij een noodlanding maken.

a

Maak van deze vlucht een tekening op schaal.

b

Over de radio geeft hij aan de verkeersleiding van vliegveld `T` door waar hij is geland en dat hij ernstig gewond is geraakt. Onmiddellijk wordt een helikopter gestuurd. Bepaal de verplaatsingsvector van de helikopter. Reken daarmee ook de koershoek (ten opzichte van het noorden) en de lengte van de verplaatsingsvector uit.

verder | terug