Plaats en beweging > Lijnen en snijpunten
123456Lijnen en snijpunten

Uitleg

Als je de vector `vec(r)` langer maakt zie je punt `A` over een rechte lijn bewegen.

Bij elk punt `A` hoort een vector
`vec(v) = vec(p) + t*vec(r) =` .
`= ((x),(y)) = ((0),(2)) + t*((2),(1))` .

Dit noem je een vectorvoorstelling van de lijn waar `A` op ligt.
`vec(r)` heet een richtingsvector en `vec(p)` een plaatsvector (of steunvector) van de lijn.

Uit de kentallen van de richtingsvector kun je afleiden dat de richtingscoëfficiënt van de lijn `1/2` is. De bijbehorende vergelijking is `y=1/2x+2` ofwel `text(-)x+2y = 4` .

Voor elk punt `A` op de lijn geldt `x=0 + 2t` en `y=2 + t` . Door hieruit `t` weg te werken, kun je ook de vergelijking van de lijn maken.

Je kunt de variabele `t` opvatten als de tijd.

Opgave 1

Bekijk in de Uitleg wat een vectorvoorstelling van een lijn is.

a

Waarom is `((x),(y))=((0),(2))+p*((4),(2))` ook een vectorvoorstelling van de getekende lijn? Welk verschil is er met de in de uitleg gegeven vectorvoorstelling als ook nu `p` de tijd voorstelt?

b

En is `((x),(y))=((-2),(1))+q*((2),(1))` ook een geschikte vectorvoorstelling? Licht je antwoord toe.

c

Hoe bepaal je vanuit een richtingsvector van de lijn de richtingscoëfficiënt?

d

Laat zien, hoe je een vergelijking van de lijn opstelt vanuit de richtingscoëfficiënt.

Je kunt de vergelijking van de lijn ook rechtstreeks uit de vectorvoorstelling halen.

e

Laat zien hoe dit gaat door `t` weg te werken.

Opgave 2

De lijn `m` gaat door de punten `A(2, 3)` en `B(4, 0)` .

a

Stel voor `l` een vectorvoorstelling op.

b

Waarom wordt bij a gesproken over "een" vectorvoorstelling?

c

Stel een vergelijking van `l` op.

d

Controleer nu dat de vergelijking die je hebt gevonden een richtingscoëfficiënt heeft die past bij de richtingsvector.

verder | terug