Plaats en beweging > Hoeken en inproduct
123456Hoeken en inproduct

Voorbeeld 2

Bereken de hoek tussen de vectoren `vec(a) = ((1),(text(-)4))` en `vec(b) = ((text(-)3),(text(-)2))` .

> antwoord

`vec(a) * vec(b) = 1 * text(-)3 + text(-)4 * text(-)2 = 5` .

`vec(a) * vec(b) = |vec(a)| * |vec(b)| * cos(varphi)` , dus `5 = sqrt(17) * sqrt(13) * cos(varphi)` .

Voor de hoek `varphi` tussen beide vectoren geldt: `cos(varphi) = 5/(sqrt(17)*sqrt(13))` .

Dus `varphi ≈ 70,3^@` .

Opgave 8

De hoek tussen `vec(a)=((1),(text(-)4))` en `vec(b)=((text(-)3),(text(-)2))` is ongeveer `70,3` °.

a

Controleer dit met een berekening.

b

Bereken de hoek tussen `vec(a) =((text(-)1 ),(4 ))` en `vec(b) =((3 ),(text(-)2 ))` in één decimaal nauwkeurig.

c

In de applet kun je andere vectoren kiezen. Bereken zelf telkens de hoek ertussen met behulp van het inproduct. In de applet vind je het antwoord.

Opgave 9

Met behulp van de applet kun je uitzoeken wanneer twee vectoren een inproduct van `0` hebben.

a

Geef een voorbeeld van twee vectoren waarvoor dat geldt. Laat door berekening zien dat het inproduct dan ook `0` is.

b

Toon algebraïsch aan dat de vectoren `((a),(b))` en `((kb),(text(-)ka))` loodrecht op elkaar staan.

c

Geef ook een voorbeeld van twee vectoren waarvan het inproduct gelijk is aan het product van hun lengtes.

verder | terug