Totaal aantal stenen:
`500+300+300=1000 rArr`
De gele stenen vormen
`500/1000=5/10=1/2`
deel van het totaal.
De zwarte stenen vormen `300/1000=3/10` deel van het totaal.
De grijze stenen vormen `200/1000=2/10=1/5` deel van het totaal.
Er zijn
`1/4*500=125`
gele stenen beschadigd.
Er zijn
`2/5*300=120`
zwarte stenen beschadigd.
Er zijn
`1/2*200=100`
grijze stenen beschadigd.
Totaal aantal stenen:
`500+300+300=1000 rArr`
Beschadigde gele stenen:
`125/1000=1/8`
of
`1/4*1/2=1/8`
deel.
Beschadigde zwarte stenen:
`120/1000=3/25`
of
`2/5*3/10=6/50=3/25`
deel.
Beschadigde grijze stenen:
`100/1000=1/10`
of
`1/2*1/5=1/10`
deel.
Het KGV van beide noemers is , dus je krijgt en .
, en .
.
Het kleinste gemeenschappelijke veelvoud van beide noemers is , dus je krijgt en .
, en .
.
.
.
.
Vereenvoudigen: `(3pq)/(5p^2) = (3q)/(5p)` (teller en noemer delen door `p` ) en `(4r)/(2p) = (2r)/p` (teller en noemer delen door `2` .
Gelijknamig maken: van
`(3q)/(5p)`
en
`(2r)/p`
is het kleinste gemeenschappelijke veelvoud van de noemers
`5p`
.
Dus je krijgt:
`(3q)/(5p)`
blijft zo en
`(2r)/p = (10r)/(5p)`
.
Eerst vereenvoudigen:
`16/(4p) = 4/p`
.
Dat het kleinste gemeenschappelijke veelvoud van de noemers van
`4/p`
en
`2/3`
bepalen:
`3p`
.
Gelijknamig maken:
`4/p = 12/(3p)`
en
`2/3 = (2p)/(3p)`
.
Eerst vereenvoudigen:
`(a^2b)/(3a) = (ab)/3`
en
`(ab)/(2)`
.
Dat het kleinste gemeenschappelijke veelvoud van de noemers van
`(ab)/(3)`
en
`(ab)/(2)`
bepalen:
`6`
.
Gelijknamig maken:
`(ab)/3 = (2ab)/6`
en
`(ab)/2 = (3ab)/(6)`
.
Eerst vereenvoudigen:
`(3k^2l)/(6kl) = k/2`
en
`(3kl)/(2k^2) = (3l)/(2k)`
.
Dat het kleinste gemeenschappelijke veelvoud van de noemers van
`k/2`
en
`(3l)/(2k)`
bepalen:
`2k`
.
Gelijknamig maken:
`k/2 = (k^2)/(2k)`
en
`(3l)/(2k)`
blijft hetzelfde.
(je vereenvoudigt de breuk door teller en noemer door te delen)
Eerst herleiden tot .
Dan beide getallen invullen geeft .
Eerst herleiden: .
Dan beide getallen invullen geeft: .
Meteen maar de getallen invullen: .
Eerst herleiden tot .
Nu hoef je niet eens meer de getallen in te vullen!
Oefen jezelf met AlgebraKIT. Daarin kun je ook de antwoorden bekijken en uitleg uitklappen.
`1/f=1/v+1/b rArr 1/f=1/30+1/15=1/30+2/30=3/30 rArr f=30/3=10` cm.
`1/f=1/v+1/b rArr 1/v=1/f-1/b=1/20-1/30=3/30-2/60=1/60 rArr v=60` cm.
`1/f=1/v+1/b rArr 1/f=1/30+1/(0,015)=1/30+2000/30=2001/30 rArr f=30/2001~~1,5` cm.
Het oog is ongeaccommodeerd als van een voorwerp oneindig ver weg een scherp beeld gevormd wordt, dus als `v=oo` . Verder weet je uit de vorige opgave dat voor een gemiddeld oog geldt dat `b=1,5` cm `=0,015` m, dus ` S=1/f=1/v+1/b=1/(oo)+1/(0,015)~~66,7` dpt.
Bijziend oog:
`S_text(bijziend)=1/f=1/v+1/b=1/(oo)+1/(0,014)~~71,4`
dpt.
Verziend oog:
`S_text(verziend)=1/f=1/v+1/b=1/(oo)+1/(0,016)~~62,5`
dpt.
Som `(11p)/(10q)` en product `(3p^2)/(10q^2)`
`(text(-)p)/(10q)`
`(5)/(6)`
Som `text(-)22/25` en product `24/125`
`(8k - 5l)/(20m)`
`(8k)/(5l)`