5.1  Vergelijkingen van graad 3 >
1

Dan heeft de vergelijking één oplossing.

2
a

x 2 = 2 want de oppervlakte van het grote vierkant is twee keer zo groot als de oppervlakte van het kleine vierkant.

b

p 2 q 2 = x 2 = 2 , dus p 2 = 2 q 2 .

c

De twee kleine vierkanten hebben zijden p q en het vierkant in het midden heeft zijden q ( p q ) = 2 q p .

d

Omdat de twee rose vierkanten dezelfde oppervlakte hebben als het blauwe, moet de 'overlap' dezelfde oppervlakte hebben als het deel van het grote vierkant dat niet bedekt is.

3
a

In opgave 2 is p q = 2 . Uit onderdeel c en d volgt dan dat 2 q p p q = 2 .

b

2 q p p q = 2 p q p q 1 = 2 2 2 1 = 2 2 2 1 2 + 1 2 + 1 = 2 2 2 + 2 2 2 1 = 2

4
a

Bijvoorbeeld 2 x + 6 = 0 .

b

Bijvoorbeeld 2 x 7 = 0 .

c

Bijvoorbeeld x 2 x = 1 4

d

x 2 2 x 2 = 0 ( x 1 ) 2 = 3 . De vergelijking heeft twee niet-rationale oplossingen x = 1 ± 3 . Deze zijn reëel.

e

x 2 2 x + 2 = 0 ( x 1 ) 2 = 1 ; deze vergelijking heeft geen oplossingen.

5
a

De vergelijkingen kwamen voort uit praktische problemen.

b

Anders heb je hooguit een kwadratische vergelijking.

c

Linker en rechter lid van de vergelijking delen door a .

d

( y + 4 ) 3 12 ( y + 4 ) 4 ( y + 4 ) + 48 = 0
y 3 + 12 y 2 + 48 y + 64 12 y 2 96 y 192 4 y 16 + 48 = 0
y 3 52 y 96 = 0 .

e

Vul maar in.

f

x = y + 4 , dus x = 2 , x = 2 en x = 12 .

6
a

y 1 , je krijgt dan
( y 1 ) 3 + 3 ( y 1 ) 2 + 3 ( y 1 ) + 9 = 0
y 3 3 y 2 + 3 y 1 + 3 y 2 6 y + 3 + 3 y 3 + 9 = 0 y 3 + 8 = 0 .
Dus u = 0 en v = 8 .

b

De vergelijking y 3 + 8 = 0 heeft één oplossing, namelijk y = 2 , dus de vergelijking x 3 + 3 x 2 + 3 x + 9 = 0 heeft één oplossing x = y 1 = 3 .

7
a

1 4 q 2 1 27 p 3 is negatief.

b

De grafiek moet de x -as dan minstens één keer snijden, want de grafiek loopt van linksonder naar rechtsboven.

c

lim x g ( x ) = en lim x g ( x ) = , dus de grafiek van g loopt van linksboven naar rechtsonder, snijdt de x -as dus minstens één keer.

8
a

f ( x ) = 3 x 2 12 , dus f ( x ) = 0 x = ± 2 .
f ( x ) wisselt twee keer van teken, dus f ( x ) heeft twee extremen, een maximum f ( 2 ) = 4 en een minimum f ( 2 ) = 36 .

b

Verder lim x f ( x ) = en lim x f ( x ) = , dus de grafiek van f gaat één keer door de x -as.
Omdat het maximum en het minimum onder de x -as liggen, snijdt de grafiek van f de x -as maar één keer.

c

Klopt

d

( 16 3 + 4 3 ) 3 = 16 + 3 ( 16 3 ) 2 4 3 + 3 16 3 ( 4 3 ) 2 + 4 =
16 + 3 64 3 16 3 + 3 64 3 4 3 + 4 = 12 ( 64 3 + 4 3 ) + 20 .

e

Bekijk de functie f a : x x 3 12 x a , dan f a ( x ) = 3 x 2 12
en f a ( x ) = 0 x = 2  of  x = 2 .
Twee oplossingen als de grafiek de x -as raakt, dus als f a ( 2 ) = 0 a = 16 of f a ( 2 ) = 0 a = 16 .
Drie oplossingen als het maximum boven de x -as ligt en het minimum eronder f a ( 2 ) > 0  en  f a ( 2 ) < 0 16 < a < 16 .

9
a

1 4 q 2 1 27 p 3 = 169 , dus volgens de formule van Cardano: x = 14 + 13 3 + 14 13 3 = 4 is een oplossing.

b

Definieer f : x x 3 9 x 28 .
Je kunt de grafiek van f tekenen met de GR en je ziet dat die de x -as één keer snijdt.
Het kan ook anders.
Je kunt ook de extremen berekenen met behulp van de afgeleide. Het blijkt dan dat het maximum en het minimum onder de x -as liggen, dus de grafiek snijdt de x -as maar één keer.
Het kan nog anders.
Uit hoofdstuk 3 van klas 4vb weet je dat x 3 9 x 28 deelbaar is door x 4 . Je vindt: x 3 9 x 28 = ( x 4 ) ( x 2 + 4 x + 7 ) ; de vergelijking x 2 + 4 x + 7 = 0 heeft geen oplossingen.

10
a

( 1 1 ) 2 2 ( 1 1 ) + 2 = 1 2 1 + 1 2 + 2 1 + 2 = 0

b

1 + 7 3 1 7 3 = 1 7 2 3 = 1 7 3 = 2

c

x = 1 + 7 3 + 1 7 3

d

( 1 + 7 3 + 1 7 3 ) 3 =
1 + 7 + 3 2 1 + 7 3 + 3 2 1 7 3 + 1 7 =
6 ( 1 + 7 3 + 1 7 3 ) 2

11

x + y = 2 + 3 i + 1 4 i = 3 i ; x y = ( 2 + 3 i ) ( 1 4 i ) = 2 8 i + 3 i 12 i 2 = 14 5 i

12
a

-

b

8 i

2 i

1

2

3 + 4 i

4 3 i

25

2 i

2 + 2 i

c

2 i en 2 i

d

z

13
a

( z 1 ) 2 = 1 z 2 2 z + 1 = 1 z 2 2 z + 2 = 0

b

z 1 = ± i , dus z = 1 ± i .

c

Van links naar rechts

  1. ( z 3 ) 2 = 25 z 3 = ± 5 i z = 3 ± 5 i

  2. z 2 10 z + 29 = 0 ( z 5 ) 2 = 4 z 5 = ± 2 i z = 5 ± 2 i

  3. z 2 10 z + 27 = 0 ( z 5 ) 2 = 2 z 5 = ± i 2 z = 5 ± i 2

  4. z 2 2 i z + 3 = 0 ( z i ) 2 = 4 z i = ± 2 i , dus z = 3 i of z = i .

14
a

( 1 + i 3 ) 3 = 1 + 3 i 3 + 3 ( i 3 ) 2 + ( i 3 ) 3 = 1 + 3 i 3 9 3 i 3 = 8 ;
( 1 i 3 ) 3 = 1 3 i 3 + 3 ( i 3 ) 2 ( i 3 ) 3 = 1 3 i 3 9 + 3 i 3 = 8

b

( 1 2 1 2 i 3 ) 3 = ( 1 2 ) 3 ( 1 + 3 ) 3 = 1 8 8 = 1 ;
( 1 2 + 1 2 i 3 ) 3 = ( 1 2 ) 3 ( 1 3 ) 3 = 1 8 8 = 1

c

z 3 = 1

d

z = 2 , z = 2 ( 1 2 1 2 i 3 ) = 1 i 3 en z = 2 ( 1 2 + 1 2 i 3 ) = 1 + i 3

15
a

1 4 q 2 1 27 p 3 = 4 , dus 1 4 q 2 1 27 p 3 = ± 2 i (welke van de twee we nemen, doet er niet toe).

b

( 1 + i ) 3 = 1 + 3 i + 3 i 2 + i 3 = 1 + 3 i + 3 i = 2 + 2 i ; ( 1 i ) 3 = 1 3 i 3 i 2 i 3 = 1 3 i + 3 + i = 2 2 i