Een cirkel is een vlakke figuur.
Bekijk de afbeelding. Je ziet nog drie vlakke figuren: het vierkant, de rechthoek en de ruit.
Deze vlakke figuren hebben hoekpunten en zijden.
De hoekpunten kun je tellen. De zijden kun je tellen en opmeten. Dit doe je met een
liniaal of een geodriehoek.
Een vierkant, een rechthoek en een ruit hebben vier hoekpunten. Dit heten daarom vierhoeken.
Er bestaan ook vlakke figuren met drie hoeken of met (veel) meer hoeken. Een vlakke
figuur met drie hoeken heet een driehoek, een vlakke figuur met vijf hoeken is een vijfhoek.
Bekijk de figuren. In veel vlakke figuren kun je extra lijnstukken tekenen.
Een lijnstuk dat van hoekpunt naar hoekpunt dwars door de figuur loopt, is een diagonaal.
Welke beweringen zijn waar?
Een vierkant en een rechthoek hebben evenveel hoekpunten.
waar
niet waar
Een rechthoek is ook een vierhoek.
waar
niet waar
Een cirkel en een ruit hebben evenveel diagonalen.
waar
niet waar
Op het werkblad staat een aantal vlakke figuren. Teken in deze figuren alle diagonalen.
Teken een vierkant met zijden van `5` cm.
Teken in dit vierkant de diagonalen.