Rekenen > Breuken
123456789Breuken

Uitleg

Veel breuken kun je schrijven als decimaal getal. Bij breuken met `10` of `100` als noemer gaat het zo:

`1/10 = 0,1` , je spreekt uit: "een tiende" .

`2/10 = 0,2` , je spreekt uit: "twee tienden" .

`12/100 = 0,12` , je spreekt uit: "twaalf honderdsten" .

Ook andere breuken kun je als decimaal getal schrijven. Je moet wel eerst zorgen dat de noemer 10 of 100 wordt. Dat doe je door teller en noemer met hetzelfde getal te vermenigvuldigen.

`1/2 = (1 xx 5)/(2 xx 5) = 5/10 = 0,5`

`1/4 = (1 xx 25)/(4 xx 25) = 25/100 = 0,25`

`3/4 = (3 xx 25) /(4 xx 25) = 75/100 = 0,75`

Je rekenmachine kan een breuk omzetten in een decimaal getal. Soms met meer dan twee decimalen.
Zo is `3/8 = (3xx125)/ ( 8xx 125) =375/1000 =0,375`
Je kunt ook zeggen `3: 8 = 0,375` . Dit is een decimaal getal met drie decimalen. Op je rekenmachine typ je `3:8=` in. Het antwoord is 0,375.

Opgave 6

Schrijf de breuken als decimale getallen. Gebruik geen rekenmachine.

a

`7/10`

b

`43/100`

Opgave 7

Schrijf de breuken als decimale getallen. Gebruik geen rekenmachine.

a

`3/10`

b

`16/100`

Opgave 8

Vul het juiste getal in.

a

`2/5` = `(...)/10`

b

`3/25` = `(...)/100`

c

`7/20` = `(...)/100`

d

`3/500` = `(...)/1000`

Opgave 9

Schrijf de breuken als decimale getallen. Gebruik je rekenmachine.

a

`7/8`

b

`8/25`

c

`11/16`

d

`173/250`

Opgave 10

Schrijf de breuken als decimale getallen. Gebruik je rekenmachine.

a

`2/5`

b

`13/25`

c

`28/140`

d

`84/672`

verder | terug