Functies > Wat is een functie?
123456Wat is een functie?

Antwoorden van de opgaven

Opgave V1
a

Omdat D = 20 geldt D 2 = 400 en dus P = 0,0013 v 3 400 = 0,520 v 3 .

b

v = 10 invullen geeft P = 520 kW/uur.
Er is maar één antwoord op deze vraag mogelijk.

c

400 = 0,520 v 3 geeft v 3 769,2 en dus v 769,2 3 9,2 m/s.
Er is maar één antwoord op deze vraag mogelijk.

Opgave 1
a

P ( 15 ) = 1755 en dat is het vermogen van zo'n windmolen bij een windsnelheid van 15 m/s.

b

Deze haakjes hebben niet dezelfde betekenis als de haakjes die je gebruikt om de rekenvolgorde mee aan te geven. Er staat dus niet P ( 15 ) , maar hier wordt bedoeld de waarde van P als v = 15 .
Het is verwarrend dat daarbij dezelfde haakjes worden gebruikt, maar helaas is dat iets waar je mee zult moeten leren leven: niet alle haakjes betekenen hetzelfde, bij coördinaten worden dezelfde haakjes nog weer voor wat anders gebruikt.

c

P ( 20 ) = 4160

d

Maak eerst een tabel met voor `v` bijvoorbeeld `0` , `5` , `10` , ..., `30` en bereken bij elk van deze waarden de bijbehorende waarde van `P` . Zet de punten in een assenstelsel en teken de grafiek.
Deze grafiek is gemaakt met GeoGebra. Je voert dan in: Functie[0.052x^3,0,30].

e

Er zijn geen twee punten op de grafiek te vinden die recht boven elkaar liggen, dus dezelfde x-waarde hebben.

Opgave 2
a

Je krijgt y 2 = 4 1 = 4 en hierbij horen twee y-waarden: y = 2 en y = - 2 .

b

Het kan wel, maar je krijgt dan niet één formule, maar twee: y = 2 x y = - 2 x .

c

Deze grafiek is gemaakt met GeoGebra. Je voert dan in: y^2=4x.
Je kunt ook een tabel maken met voor `x` waarden waarvan de wortel gemakkelijk te berekenen is, dus bijvoorbeeld `x=0` , `x=1` , `x=4` , `x=9` , ... Je krijgt meestal twee `y` -waarden bij elke `x` -waarde.

d

Er zijn bijna altijd twee punten op de grafiek te vinden die recht boven elkaar liggen, dus dezelfde x-waarde hebben.

Opgave 3
a

f ( 1 ) = 1 3 - 4 1 = 1 - 4 = - 3

b

f ( 3 ) = 3 3 - 4 3 = 27 - 12 = 15

c

Aan de rechterkant van het isgelijkteken kun je ontbinden: het KGV buiten haakjes halen. Dus x 3 - 4 x = x ( x 2 - 4 ) .

d

Links van het isgelijkteken geven de haakjes aan dat x de onafhankelijk variabele is.
Rechts van het isgelijkteken geven de haakjes de rekenvolgorde aan.

Opgave 4
a

f ( x ) = 1 2 x 2 - 4 en g ( x ) = 3 - 2,5 x .

b

f ( 3 ) = 1 2 3 2 - 4 = 0,5 en g ( 3 ) = 3 - 2,5 3 = - 4,5 .

c

1 2 x 2 - 4 = 4 geeft x 2 = 16 en dus x = ± 4 .

Je vindt de punten ( 4 , 4 ) en ( - 4 , 4 )

d

Met deze vergelijking bereken je de x-waarden van de snijpunten van beide grafieken.

1 2 x 2 - 4 = 3 - 2,5 x geeft x 2 + 5 x - 14 = 0 en dus x = - 7 x = 2 .

Opgave 5
a

1 2 + y 2 = 4 geeft y = ± 3 .

b

0 2 + y 2 = 4 geeft y = ± 2 .

c

x 2 + 1 2 = 4 geeft x = ± 3 .

d

x 2 + ( - 1 ) 2 = 4 geeft x = ± 3 .

e

Omdat er waarden van x zijn waar meer dan één y-waarde bij hoort.

f

Omdat er waarden van y zijn waar meer dan één x-waarde bij hoort.

Opgave 6
a

Neem bijvoorbeeld q = 1 en bereken de bijbehorende p-waarden. Je vindt er twee, namelijk p = 2 en p = - 2 .

b

q = 1 2 p 2

c

Welk getal je voor p ook kiest, altijd komt er precies één waarde voor q uit.

Opgave 7
a

I ( h ) = 25 π h

b

I ( 10 ) = 25 π 10 = 250 π

c

25 π h = 1000 geeft h = 40 π 12,7 cm.

Opgave 8
a

A ( r ) = 2 π r 2 + 20 π r

b

A ( 5 ) = 50 π + 100 π = 150 π is de oppervlakte van een cilinder met een hoogte van 10 cm en een straal van 5 cm.

c

A ( h ) = 200 π + 20 π h

d

A ( 5 ) = 200 π + 100 π = 300 π is de oppervlakte van een cilinder met een straal van 10 cm en een hoogte van 5 cm..

Opgave 9
a

f ( 0 ) = - 6 en f ( - 2 ) = - 6 .

b

De grafiek is een dalparabool en de functie heeft dus een minimum.

c

f ( x ) = x 2 + 2 x - 6 = 0 geeft ( x + 1 ) 2 - 7 = 0 en dus x = - 1 ± 7 . (Dit kan ook met de abc-formule.)

De nulpunten zijn ( - 1 ± 7 , 0 ) .

d

f ( x ) = x 2 + 2 x - 6 = 9 geeft ( x + 1 ) 2 - 7 = 9 en dus x = - 1 ± 16 .

Dit geeft x = 3 x = - 5 .

Opgave 10
a

Zie de figuur.

b

T ( 100 ) = 1,62

c

Bij elk gewicht hoort precies één tarief. Let op de open rondjes in de grafiek!

d

Omdat bij een bepaalde waarde van T meerdere mogelijke gewichten g horen.

Opgave 11

Grafiek II, daar liggen punten boven elkaar, bij dezelfde x-waarde zijn meerdere uitkomsten en dat mag niet bij een functie.

Opgave 12
a

Daarvoor bestaan verschillende methoden:

  • kwadraat afsplitsen: f ( x ) = - 1 2 ( x - 3 ) 2 + 2,5 ;

  • eerst de nulpunten berekenen en dan de symmetrieas bepalen;

  • de formule x top = - b 2 a gebruiken.

Je vindt T ( 3 ; 2,5 ) .

b

- 1 2 x 2 + 3 x - 2 = 0 geeft x 2 - 6 x + 4 = 0 en dus x = 3 ± 5 .
De snijpunten met de x-as zijn ( 3 ± 5 , 0 ) .

f ( 0 ) = - 2 , dus het snijpunt met de y-as is ( 0 , - 2 ) .

Teken de grafieken.

c

f ( x ) = g ( x ) geeft - 1 2 x 2 + 3 x - 2 = - x . Hieruit volgt x 2 - 8 x + 4 = 0 en dus x = 4 ± 12 .

De snijpunten zijn ( 7,46 ; - 7,46 ) en ( 0,54 ; - 0,54 ) .

Opgave 13
a

A ( x ) = 2 x 2 + 80 x

b

A ( 5 ) = 2 5 2 + 80 5 = 450 cm2.

c

2 x 2 + 80 x = 300 geeft x 2 + 40 x - 150 = 0 . Hieruit vind je x 3,5 .

d

A ( h ) = 2,5 h 2 .

e

2,5 h 2 = 300 geeft h 2 = 120 . Hieruit vind je h 11,0 .

Opgave 14BMI en gewicht
BMI en gewicht
a

Q ( g ) = 0,31 g

b

Q ( 80 ) 24,7 is de BMI van iemand van `1,77` m die `80` kg weegt. Deze persoon valt in de categorie "gezond" .

c

Q ( g ) = 40 betekent 0,31 g = 40 en dus g = 40 / 0,31 129.

Dus vanaf `129` kg of meer.

Opgave 15BMI en lengte
BMI en lengte
a

Q ( l ) = 100 l 2

b

Q ( 1,80 ) 30,9 is de BMI van iemand van 100 kg die 1,80 m lang is. Deze persoon valt in de categorie "ernstig overgewicht" .

c

Q ( l ) = 40 betekent 40 = 100 l 2 en dus l 2 = 2,5 en dus l 1,58 m.

Opgave 16
a

`text(f)(0) = 4` , `text(f)(1) = 3` en `text(f)(text(-)3) = text(-)5` .

b

De grafiek is een bergparabool. Er is een maximum van `4` voor `x=0` .

c

`x=text(-)2 vv x=2`

d

Snijpunten `(text(-)3, text(-)5)` en `(1, 3)` .

Opgave 17
a

Deze formule Deze formule kun je schrijven als y = - 2 3 x + 2, dus als functie van `x` .

b

Deze formule kun je schrijven als y = - 1 3 x 2 + 2, dus als functie van `x` .

c

Deze formule kun je schrijven als `y = +-sqrt(6-2x)` , maar nu horen bij bijvoorbeeld `x=1` twee verschillende waarden voor `y` . Dus is `y` geen functie van `x`

d

Deze formule kun je schrijven als `y = +-sqrt(6-x^2)` , maar nu horen bij bijvoorbeeld `x=0` twee verschillende waarden voor `y` . Dus is `y` geen functie van `x`

verder | terug