Statistiek en kansrekening > Statistisch onderzoek
12345Statistisch onderzoek

Antwoorden van de opgaven

Opgave V1
a

De theatereigenaar of een onderzoeksbureau in opdracht van theatereigenaren.

b

Nee, niet voor allemaal, er zullen bezoekers zijn die geen drankje willen drinken.

c

Ja, er zijn grote theaters met voorstellingen die duur zijn, maar er zijn ook kleine, meer alternatieve theaters, hier zullen over het algemeen andere mensen komen.

Opgave V2
a

32 + 56 + 128 + 67 + 43 = 326

b

128 / 326 100 = 39,3 %.

c

Zie de tabel. Relatieve frequenties zijn handiger als je frequenties wilt vergelijken. Hier bijvoorbeeld als je de gegeven frequentieverdeling wilt vergelijken met die van een andere maand. Het aantal bezoekers zal dan waarschijnlijk niet hetzelfde zijn en vergelijken van absolute frequenties is dan onhandig.

leeftijd aantal rel.freq. in %
12 32 9,8
13 56 17,2
14 128 39,3
15 67 20,6
16 43 13,2
totaal 326 100
d

Elk leeftijd is een klasse van personen die zich in een bepaald levensjaar bevinden, bijvoorbeeld de klasse 14 stelt iedereen voor die ouder is dan 13, maar jonger dan 15.

Opgave 1
a

Omdat je je mening niet zonder meer mag baseren op geruchten, uitspraken van individuen.

b

Alle theaterbezoekers uit zijn regio. Maar misschien ook nog wel mensen uit zijn regio die nu geen theaterbezoeker zijn, maar dat misschien wel kunnen worden als je het theaterbezoek aangenaam voor ze maakt.

c

Die vraag is niet eenvoudig te beantwoorden. Je zou kunnen beginnen met het bevragen van mensen die zijn theater bezoeken, bijvoorbeeld een maand lang elke voorstelling 20 willekeurige bezoekers. Maar misschien weet je nog wel wat beters te verzinnen.

Opgave 2

Bijvoorbeeld zou je willen weten:

  • in welke leeftijdscategorie de bezoeker zit;

  • het geslacht;

  • of het een regelmatige bezoeker is;

  • of het wachten op een drankje als vervelend wordt gezien;

  • of het een goed idee is om het drankje bij de prijs van het kaartje in te stoppen zodat het van tevoren kan worden klaargezet.

Maar je kunt vast nog wel meer verzinnen.

Opgave 3
a

131 326 100 34

b

Het deel 13-jarigen is zowel absoluut als relatief toegenomen. De relatieve frequenties zijn ongeveer 0,17 (ofwel 17%) en ongeveer 0,25 (ofwel 25%).

Opgave 4

De klassen zijn nu niet gelijk en je kunt ze daarom moeilijk met elkaar vergelijken.

Opgave 5
a

De 1600 leerlingen.

b

Minimaal ongeveer 100, hier is geen vaste formule voor, je moet een redelijke hoeveelheid hebben.

c

Dit is niet representatief voor de hele school. Als je bijvoorbeeld een 6 vwo klas vraagt krijg je heel andere antwoorden dan een 2 havo klas.

d

Je kunt bijvoorbeeld uit elke jaarlaag (bijvoorbeeld 2 havo, 4 vwo, ...) 10 leerlingen vragen. Die zou je willekeurig moeten kiezen, door tijdens de pauze door de school te lopen en willekeurig leerlingen aan te spreken. Hier zijn veel goed antwoorden mogelijk, je kunt bijvoorbeeld ook van elke jaarlaag éé mentor vragen om de vragenlijst aan 10 willekeurige leerlingen in zijn/haar klas te geven.

Opgave 6
a

Alle konijnen op Texel.

b

Je kunt bijvoorbeeld op verschillende plekken op Texel konijnen proberen te vangen en deze onderzoeken. Wanneer blijkt dat er bijna geen enkel konijn ziek is dan zal het wel meevallen. (Biologen hebben hier een bijzondere systematiek voor, maar daar hoor je later wellicht meer over.)

Opgave 7
a

Zie de tabel.

b

Zie de tabel.

Opgave 8
a

Sorteer het excel-bestand via Gegevens/Sorteren/KolomD.
Zoek jouw geboortejaar en tel het aantal keren dat dit voorkomt.
Van het geboortejaar 1968 staan er 56 nummers in de Top2000 van 2012, dat is 2,8%.

b

Sorteer het excel-bestand via Gegevens/Sorteren/KolomD. En vul dan de tabel in.

decennium frequentie
1930 - 1939 3
1940 - 1949 1
1950 - 1959 16
1960 - 1969 305
1970 - 1979 571
1980 - 1989 468
1990 - 1999 274
2000 - 2009 255
2010 - 2019 107
c

Je hoeft het niet met hem eens te zijn, de Top2000 wordt samengesteld door luisteraars van Radio2, dat is een beperkte doelgroep, die voor een groot deel jong was in de jaren 1970-1990, daardoor is hun muzieksmaak beïnvloed.

Opgave 9
a

De klassen: tot 10.000, 10.000 – 20.0000, 20.000 – 30.000, 30.000 – 40.0000, 40.000 – 50.000 en boven de 50.000.

b

Er wordt in deze grafiek geen vergelijking gemaakt tussen de categorieën onderling, maar tussen de verschillende jaren in één categorie. Het grootste verschil is dat er minder mensen in de lage inkomens vallen ten opzichte van het jaar 2000, maar dat er heel veel mensen meer in de hogere inkomens komen na 2000.

Opgave 10
a

Maak even grote klassen. Zie de tabel hieronder.

b

Nee, er zijn 20 cijfers onder de voldoende, dat is best veel van de 48 cijfers (bijna 42%). Let op: als je bij a een andere klassenindeling hebt gemaakt, dan is vraag b minder makkelijk te beantwoorden in termen van voldoende/onvoldoende. Je moet dus goed nadenken over de klassenindeling.

Opgave 11

Werk met Excel, bekijk eventueel het practicum. Hier zie je het histogram met de lengtes van de meisjes. Let op: Onder de staven zet je de klassenmiddens!

Opgave 12
a

De populatie bestaat uit mannen boven de 30 jaar uit Nederland.

b

Nee, de steekproef is niet representatief. Lezers van De Volkskrant is een hele specifieke doelgroep, zeker niet een gemiddelde doorsnede van de Nederlandse bevolking.

c

Eigen antwoord.
Sommige vragen zijn wel erg slecht. Op de vraag "Vindt u zichzelf gezond?" krijg je natuurlijk geen objectieve antwoorden en iedereen heeft een ander beeld van wat "gezond" is. Net als de vraag "Rookt u?" . Dan moet je toch wel vragen naar de hoeveelheid. En zo heb je zelf vast ook wel commentaar.
Goede vragen stellen is niet zo gemakkelijk...

Opgave 13
a

82% komt overeen met 74 kg. Dus elke kg is 82 74 1,108 %.

b

Reken elk percentage om naar een hoek in graden. Bedenk dat 100% overeen komt met 360 °.
Dus de appelverkoop is ongeveer `26,8*360/100 ~~ 97^@` , etc. Je krijgt dan dit cirkeldiagram.

Opgave 14
a

20 × 365 × 24 = 175200 uren.

b

Zie figuur. Denk om het plaatsen van de klassenmiddens.

c

20 × 365 × 24 = 175200 uren.

d

Nu kun je de Beaufortnummers bij de klassen plaatsen.

Opgave 15
a

Zet eerst de jongens en de meisjes apart door op die kolom te sorteren. Maak dan een klassenindeling en een frequentietabel. Maak van deze frequentietabellen staafdiagrammen.

b

Er lijkt wel verschil te zijn als je de relatieve frequenties vergelijkt. Maar je zou meer duidelijkheid willen hebben.

Opgave 16Cijfer voor wiskunde
Cijfer voor wiskunde
a

Zie de tabel.

b

Zie het staafdiagram met absolute frequenties.

c

Bekijk eventueel het Practicum . Om te kunnen vergelijken gebruik je relatieve frequenties.

d

Ja, dat kun je eigenlijk wel zeggen. Alle leerlingen met een onvoldoende hebben wiskunde A gekozen, net als verreweg de meeste leerlingen met een 6. De leerlingen met de cijfers 9 en 10 kozen (op één na) voor wiskunde B.

Opgave 17Lengtes vergelijken
Lengtes vergelijken
a

De lengtes zijn vrijwel allemaal verschillend, dus zonder klassenindelingen krijg je onoverzichtelijke frequentietabellen en diagrammen. Je gebruikt relatieve frequenties omdat de aantallen verschillen.

b

Zorg er voor dat de staven tegen elkaar zitten.

c

Vergelijk je resultaten met die van de andere leerlingen. Zijn de jongens over het algemeen langer dan de meisjes?

Opgave 18
a

Zie tabel.

b

Omdat beide klassen verschillend van grootte zijn.

c

Klas 3G, want (bijvoorbeeld) in 3G heeft `66,6` % een 7 of hoger en in 3F is dit `52,1` %.

Opgave 19
a

Natuurlijk hebben deze onderzoekers niet alle planten, dieren en andere organismen gewogen.
En ook hebben ze niet alle door de mens geproduceerde materialen kunnen wegen.
Er zullen steekproeven zijn gedaan en op basis daarvan schattingen gemaakt.

b

Eigen antwoord, waarin in ieder geval de term "representatieve steekproef" en het onderscheiden van verschillende soorten gebieden op aarde moeten voorkomen.

verder | terug