Als breuken gelijknamig zijn, mag je ze bij elkaar optellen of van elkaar aftrekken.
`2/9+5/9=7/9`
`5/a-2/a=3/a`
Als je breuken met verschillende noemers wilt optellen of aftrekken, moet je ze eerst gelijknamig maken.
`2/3+3/5=10/15+9/15=19/15=1 4/15`
`4/x+3/y=(4y)/(xy)+(3x)/(xy)=(3x+4y)/(xy)`
Breuken vereenvoudig je door teller en noemer door hetzelfde getal te delen.
Hier zie je nog een paar voorbeelden (ga ervan uit dat je nooit door `0` deelt):
`2/a+5/a=7/a`
`2/a-5/a=(text(-)3)/a=text(-) 3/a`
`2/a-5/b = (2 b) / (ab) - (5 a) / (ab) = (2 b-5 a) / (ab)`
`2/ (3 a) +5/(a^2)= (2 a) / (3 a^2) +15/ (3 a^2) = (2 a+15) / (3 a^2)`
`2/x - 1/(x+3) = (2 (x+3 ))/(x(x+3)) - (1*x)/(x(x+3)) = (x+6)/(x(x+3))`
Schrijf als één breuk.
`2/7+1/9`
`2/7-1/3`
`2/a+1/a`
`2/a+1/b`
Schrijf als één breuk.
`2/x + 5/y`
`(text(-)3)/a - 8/(a^2)`
`1/x + 1/(x+1)`
`2/a - 3/(2a+1)`