Voor de inhoud van een rechte kegel geldt: `V = 1/3 G h` , waarin `G` de oppervlakte van het grondvlak en `h` de hoogte in centimeter is. Dit grondvlak is een cirkel met straal `r` in centimeter, dus `G=\pi r^2` .
Welke formule beschrijft het verband tussen `V` , `r` en `h` ?
Voor een kegel met een inhoud van `1` liter kun je uit de formules een verband afleiden tussen `r` en `h` .
Druk `r` uit in `h` en plot de grafiek.
Bepaal de waarde van `r` waarvoor geldt: `h = 10` cm. Benader het antwoord in twee decimalen nauwkeurig.
Stel je voor dat een bedrijf affiches wil maken. Om op te vallen moet de oppervlakte van zo’n affiche `1` m2 worden. Het affiche wordt zo bedrukt, dat er aan de beide zijkanten en de bovenkant een witte strook van `10` cm overblijft. Aan de onderkant is die strook `15` cm.
De bedrijfsleiding vraagt zich af welke afmetingen het affiche nu nog kan hebben. Ze komen daarbij op de formule: `( l + 25 ) ( b + 20 ) = 10000` .
Laat zien hoe ze aan deze formule komen en wat `l` en `b` betekenen.
Herleid de formule en breng de grafiek bij deze formule in beeld.
Bij nader inzien wil de bedrijfsleiding dat het bedrukte deel een vierkant wordt. Welke maat voor de affiches adviseer je nu?