Functies en grafieken > Totaalbeeld
123456Totaalbeeld

Antwoorden van de opgaven

Opgave 1
a

`x = 0 vv x = text(-)20`

b

Gebruik de GR. De snijpunten zijn `(0, 0)` en `(text(-)10, 5000)` .

c

`x < text(-)10`

Opgave 2
a

De nulpunten `x = text(-)20 vv x = 0 vv x = 20` .
`text(D)_(f)=ℝ`
`text(B)_(f)=[text(-)40000 , →⟩`

b

Het nulpunt `x = text(-)1580` .
`text(D)_(g) =⟨←, 20 ]`
`text(B)_(g) =[text(-)40 , →⟩`

Opgave 3
a

`x=0` en `y=4` .

b

Het domein `⟨←, 0 ⟩∪⟨0 , →⟩` en het bereik `⟨←, 4 ⟩` .

c

`x≤text(-)0,71 ∨x≥0,71`

Opgave 4
a

Verschuiven in de `x` -richting met `10` en herschalen in de `y` -richting met `0,25` . Als laatste verschuiven in de `y` -richting met `text(-)16` .

b

`x=2` en `x=18` , de top `(10 , text(-)16 )` .

c

`10 - sqrt(104 ) < x < 10 + sqrt(104 )`

Opgave 5
a

`h(t)=2,5t-55`

b

Na `22` seconden.

c

`text(D)_(h)=[0; 30,8]`
`text(B)_(h)=[text(-)55; 22]`

Opgave 6
a

`S(a)=4/3π* (5 +0,5 a) ^3`

b

Venster bijvoorbeeld: `text(-)1 le x le 1,5` en `text(-)1000le y le 2000` .

c

Na `114` omwentelingen.

Opgave 7Economisch model
Economisch model
a

Na `W=p*(4000 -200 p)-6 (4000 -200 p)` nog haakjes wegwerken.

b

Maximale winst bij `p=13` van € 9800 per week.

c

Verkoop is dan `q=900` blikken per dag en hij raakt dus niet alles binnen de gestelde termijn kwijt. Winst: `27000 *(1,60 -0,90 )=18900` euro.

d

`W=(2,5 -0,001 q)q-0,9 q` invoeren in de GR. De maximale winst per dag blijkt bij `q=800` op te treden en bedraagt `640` euro. De handelaar doet dan `37,5` dagen over de verkoop van zijn blikken, maar de totale winst is `24000` euro. De verkoopprijs is dan € 1,70.

Opgave 8Toltunnel
Toltunnel
a

`T=2` geeft `A=30100` . De totale dagopbrengst aan tolgeld is dan € 60200.

b

De totale dagopbrengst is `D=A*T=400 T^3-9150 T^2+46800 T` . Met de GR vind je een maximum bij `T=3,25` .

c

`T=2,40` geeft `A=27144` . `T=2,52` geeft `A=26282` . Er zijn dan dus `862` auto's minder. En dat is ongeveer `3,18` %.

(bron: examen vwo wiskunde A in 1992, eerste tijdvak)

Opgave 9Wielrennen
Wielrennen
a

In `1` uur reed Indurain `53040/250=212,16` ronden. In `1` uur reed Rominger `55291/250=216,164` ronden. Rominger legde `9,004` ronden meer af en zou Indurain dus `9` keer hebben ingehaald.

b

GR: `y_1 =(0,15 x^2+4 )*x` en `y_2 =300` met venster op `0 ≤ x≤ 15` en `0 ≤ y ≤ 350` . Daan kan ongeveer `11,89` m/sec behalen en dat is ongeveer `42,8` km/uur.

c

`W≈420` Joule/sec (aflezen). Met `v=15,3` levert dit op: `(k*15,3^2+4 )*15,3 =420` . Dit geeft: `k≈0,10` .

d

Het maximale vermogen op zeeniveau is ongeveer `465` Joule/sec (aflezen). Dan geldt `k=0,13` en Indurain's snelheid was `53,040` km/uur, dus ongeveer `14,73` m/sec. Volgens de formule moet hij dan een vermogen leveren van `W≈474 ,4` Joule/sec. Volgens de maker van de figuur kan dit niet.

(bron: examen vwo wiskunde A in 1999, tweede tijdvak)

verder | terug