Functies en grafieken > Totaalbeeld
123456Totaalbeeld

Testen

Opgave 1

Gegeven zijn de functies `f(x)=5 x^2(x+20 )` en `g(x)=50 x^2` . De grafiek van `f` zie je hier.

a

Bereken algebraïsch de nulpunten van `f` en breng de grafiek in beeld. Pas de vensterinstellingen zo aan, dat je hetzelfde beeld krijgt als in de gegeven grafiek. Zet nu ook de grafiek van `g` er bij.

b

Bereken de coördinaten van de snijpunten van de grafieken van `f` en `g` .

c

Los op: `f(x) < g(x)` .

Opgave 2

Bereken bij deze functies eerst de nulpunten. Bepaal vervolgens het domein en het bereik.

a

`f(x)=x^2(x^2-400 )`

b

`g(x)=sqrt(20 -x)-40`

Opgave 3

Gegeven is de functie `y(x)=4 -1/(x^2)` .

a

Welke asymptoten heeft de grafiek van deze functie?

b

Schrijf het domein en het bereik op.

c

Los op: `y≥2` . Geef benaderingen in twee decimalen nauwkeurig.

Opgave 4

Gegeven is de functie `f` met `f(x)=0,25 (x-10) ^2-16` .

a

Door welke herschalingen en/of verschuivingen kan de grafiek van `f` ontstaan uit die van de standaardfunctie `y=x^2` ?

b

Bepaal de top en de nulpunten van de grafiek van `f` .

c

Los algebraïsch op: `f(x) < 10` .

Opgave 5

In een steenkolenmijn wordt het steenkolengruis via een transportband omhooggevoerd. Het verband tussen de hoogte `h` (in meter) en de tijd `t` (in seconden) is lineair. Na `10` seconden is het gruis op een hoogte van `30` meter onder zeeniveau. Na `20` seconden is het gruis op `5` meter onder zeeniveau. Het gruis wordt uiteindelijk gestort op `22` meter boven zeeniveau.

a

Stel het functievoorschrift op voor `h` als functie van `t` .

b

Na hoeveel seconden komt het gruis boven de grond?

c

Geef het domein en het bereik van `h` in de intervalnotatie.

Opgave 6

Een sneeuwbal wordt van een hele lange besneeuwde helling gerold. De sneeuwbal wordt daardoor bij elke omwenteling dikker. Stel dat die sneeuwbal op het moment van loslaten een diameter van `10` cm heeft en zuiver rond is. Neem aan dat de sneeuwbal telkens zuiver rond blijft en dat bij elke omwenteling de diameter met `1` cm toeneemt. Het volume `V` van een bol kun je berekenen met de formule `V=4/3π*r^3` waarin `r` de straal van de bol is. De hoeveelheid sneeuw `S` waaruit de sneeuwbal bestaat, is een functie van het aantal omwentelingen `a` .

a

Stel een functievoorschrift voor `S(a)` op.

b

Breng de grafiek in beeld. Schrijf op bij welke vensterinstellingen een bij de situatie passend deel van de grafiek in beeld komt.

c

Na hoeveel omwentelingen heeft de sneeuwbal een volume van ongeveer `1000`  dm3?

verder | terug