Bereken en gebruik indien nodig de grafische rekenmachine. Rond in dat geval af op drie decimalen.
`\ ^5 log(625)`
`\ ^2 log(100)`
`\ ^8 log(8000)`
`log(40) + log(25)`
`\ ^(1/3) log(0,0003)`
`\ ^7 log(sqrt(7))`
Gebruik de eigenschappen van logaritmen om te berekenen.
` log (5) + log (20)`
`\ ^5 log(100) - \ ^5 log(4)`
`2 * \ ^6 log(3) + \ ^6 log(4)`
`\ ^(1/3) log(45) - \ ^(1/3) log(5)`
Er staat een bedrag van € 2600,00 op de bank. De rente bedraagt
`2`
% per jaar.
Bepaal de verdubbelingstijd.
Los op. Rond indien nodig af op één decimaal.
`10 * 5^x = 0,16`
`\ ^4log(x+1) = 3`
`log(8x) + log(x) = 3`
`log(2x) - 2 * log(x) = 1`
Een hoeveelheid groeit exponentieel met groeipercentage `p` .
Toon aan dat de verdubbelingstijd `T` wordt gegeven door `T = (log(2)) / (log(1+p/100))` .