Periodieke functies > Sinusfunctie
123456Sinusfunctie

Voorbeeld 3

Bepaal met de rekenmachine `sin(1)` , `sin(10)` , `sin(1/6 π)` en `sin(360)` .

Bepaal ook `sin(pi - 1)` en licht toe dat `sin(pi - 1) = sin(1)` .

> antwoord

Er wordt nu in radialen gerekend, want er zijn geen gradentekens. Stel de rekenmachine in op radialen.
Ga na dat `sin(1) = sin(pi - 1) ≈ 0,841` ; `sin(10) ≈ text(-)0,544` ; `sin(1/6 π) = 0,5` en `sin(360) ≈ 0,959` .
Bekijk de grafiek van `y = sin(x)` .
Je ziet dat `sin(1)` en `sin(pi - 1)` symmetrisch liggen ten opzicht van de lijn `x = 0,5pi` .
Hieruit volgt `sin(1) = sin(pi - 1)` .
In het algemeen geldt: `sin(x) = sin(pi - x)` .

Opgave 6

In Voorbeeld 3 bekijk je de waarden van `sin(x)` als `x` in radialen is. Hier zie je nog eens waar je de waarden van `sin(x)` in de eenheidscirkel vindt.

a

Hoeveel bedraagt de periode van deze sinusfunctie?

b

Leg uit waarom `sin(x) = sin(x + k*2π)` .

c

Leg uit waarom `sin(x) = sin(π - x)` .

d

Welke waarden kan `sin(x)` aannemen?

Opgave 7

Gegeven is `sin(x) = 0,1` met `x` in radialen.

a

Geef alle mogelijke hoeken `x` die hieraan voldoen en waarvoor geldt `0 ≤ x lt 2 π` aan in een eenheidscirkel.

b

Hoe groot is `sin(x + 2π)` ?

c

Hoe groot is `sin(x + π)` ?

d

Hoe groot is `sin(π - x)` ?

verder | terug