Kansrekening > Kansen optellen en aftrekken
12345Kansen optellen en aftrekken

Verwerken

Opgave 9

Van de leerlingen van een groep staat 70% voldoende voor wiskunde, 63% staat voldoende voor natuurkunde en 43% staat voldoende voor beide vakken.

a

Hoeveel procent staat voldoende voor minstens een van beide vakken?

b

Hoeveel procent staat onvoldoende voor beide vakken?

c

Hoeveel procent staat voldoende voor wiskunde en onvoldoende voor natuurkunde?

d

Hoeveel procent staat voldoende voor wiskunde of onvoldoende voor natuurkunde?

Opgave 10

Bij een spel moet je eerst kruis of munt gooien. Gooi je kruis, dan moet je met een dobbelsteen gooien, gooi je munt, dan mag je met twee dobbelstenen gooien. Bereken de volgende kansen.

a

De kans dat je 12 ogen gooit.

b

De kans dat je 7 ogen gooit.

c

De kans dat je 7 of 12 ogen gooit.

d

De kans dat je meer of minder dan 7 ogen gooit.

e

De kans dat je 6 ogen gooit.

Opgave 11

Van de leerlingen van een school is 52% meisje, 48% jongen. 1 van elke 13 meisjes draagt een hoofddoek (om religieuze redenen), 1 van elke 16 jongens draagt een basketbalpet (om onbekende redenen).

a

Hoeveel procent van de leerlingen draagt een hoofddoek? Hoeveel procent een basketbalpet?

b

Wat is de kans dat een aselect aangewezen leerling een jongen zonder pet is?

c

Wat is de kans dat een aselect aangewezen leerling een meisje is of iets op het hoofd draagt?

d

Wat is de kans dat een aselect aangewezen leerling een jongen is of niets op het hoofd draagt?

e

Wat is de complementaire gebeurtenis van die bij d?

Opgave 12

Voor de ontwikkeling van kinderen zijn doosjes in de handel gebracht met plastic rondjes, vierkantjes, rechthoekjes en driehoekjes. Van elke soort zijn er grote en kleine stukjes. Van elke soort en elke grootte zijn er twee rode stukjes, twee gele en twee blauwe. Totaal dus 48 stuks. Bereken de kans dat een aselect gekozen stukje:

a

geel is of een vierkantje;

b

rood is of geen vierkantje;

c

klein is of geen vierkantje;

d

blauw is of geel, of een driehoekje.

Opgave 13

Een fabrikant van koekjes wil een nieuwe variant op de markt brengen: het "kaakje" . Als proef probeert hij drie smaakvarianten die hij I, II en III nummert. Hij vraagt 100 personen om te komen proeven en een oordeel te geven over de smaak van elke variant. De proever geeft met "positief" aan dat hij het kaakje lekker vindt en met "negatief" dat dit niet zo is. Het testresultaat is: 10 proevers vonden alle smaken positief, 8 proevers vonden geen enkele smaak positief. 42 proevers vonden smaak I positief, 49 proevers vonden smaak II positief en 41 proevers vonden smaak III positief. 15 mensen vonden zowel smaak I als smaak II positief, 17 mensen vonden zowel smaak II als smaak III positief.

a

Hoeveel mensen vonden zowel smaak I als smaak III positief?

b

Hoeveel proevers vonden smaak I of smaak III positief?

c

Hoe groot is de kans dat een willekeurige proever smaak I of smaak II of beide positief heeft beoordeeld?

verder | terug