Als je gooit met een eerlijke dobbelsteen zijn de (mogelijke) uitkomsten 1, 2, 3, 4, 5 en 6. Als je wilt weten hoe groot de kans is dat er 5 ogen boven komen, ga je kansrekenen.
De kans op een gebeurtenis zoals bijvoorbeeld "5 ogen gooien met een dobbelsteen" , kun je op drie manieren berekenen.
Proberen: Vaak met een echte dobbelsteen gooien. Je voert dan een kansexperiment uit.
De experimentele kans op een gebeurtenis is:
`(text(aantal keren dat die gebeurtenis optreedt))/(text(aantal herhalingen van het
kansexperiment))`
Simuleren: Het kansexperiment simuleren (nabootsen) met de computer of de grafische rekenmachine.
Redeneren: Als je te maken hebt met een situatie waarin alle uitkomsten een even grote kans hebben, kun je de theoretische kans beredeneren.
De theoretische kans is: `(text(het aantal gunstige uitkomsten)) / (text(het totaal aantal uitkomsten))`
De theoretische kans op "5 ogen gooien met een dobbelsteen" schrijf je als: `text(P)(X = 5) = 1/6` .
De experimentele kans en de theoretische kans zullen steeds minder van elkaar gaan verschillen naarmate het experiment vaker wordt uitgevoerd. Dit heet de wet van de grote aantallen.