Kansrekenen > Kansen
1234567Kansen

Voorbeeld 3

Hoe zit het met de mogelijke kansen als je met één dobbelsteen werpt? Maak een overzicht. Hoe groot is de kans dat je meer dan 4 ogen gooit?

Hoe zit het met de mogelijke kansen als je met twee dobbelstenen werpt? Maak ook nu een overzicht. Hoe groot is de kans dat je meer dan 8 ogen gooit?

> antwoord

Noem het aantal ogen op de dobbelsteen `X` . Bij een zuivere dobbelsteen met op de zijvlakken de getallen `1` tot en met `6` kan de gebeurtenis `X = 7` zich niet voordoen. De kans dat je na eenmaal werpen een 7 gooit, is nul: `text(P)(X = 7) = 0` . Zo is ook: `text(P)(X = 0) = 0` .

Bij een zuivere dobbelsteen neem je aan dat elk vlakje een even grote kans heeft om boven te komen. Dus elk van de zes mogelijke aantallen ogen is even waarschijnlijk:
`text(P)(X = 1) = text(P)(X = 2) = text(P)(X = 3) = text(P)(X = 4) = text(P)(X = 5) = ` `text(P)(X = 6) = 1/6`

Meer dan 4 ogen gooi je als: `X=5` of `X=6` . Als gunstige uitkomsten heb je: 5 en 6 ogen. Het aantal gunstige uitkomsten is twee. Als mogelijke uitkomsten heb je 1, 2, 3, 4, 5 en 6 ogen. Het totaal aantal uitkomsten is zes. De kans dat de uitkomst bij één worp meer dan 4 ogen is, is twee op zes:
`text(P)(X = 5 ∨ X = 6) = 2/6 = 1/3`

Bij het gooien met twee dobbelstenen is het aantal ogen dat in totaal boven kan komen 2, 3, 4, ..., 11, 12. Dat zijn elf mogelijke uitkomsten. Die zijn echter niet allemaal even waarschijnlijk.

Bij elke uitkomst voor de ene dobbelsteen zijn er zes mogelijke uitkomsten voor de andere; dat geeft in totaal `36` mogelijkheden. Neem `X` voor het aantal ogen op de ene dobbelsteen en `Y` voor het aantal ogen op de andere. In de figuur zie je alle `36` mogelijkheden voor `X + Y` , het totaal aantal ogen per worp. Er is maar één manier om 2 te gooien, maar er zijn wel zes mogelijkheden voor de uitkomst 7.

Het aantal gunstige uitkomsten voor een totaal van `8` ogen is vijf.
De kans dat het totaal aantal ogen `8` is, is `text(P)(X + Y = 8) = 5/36` .
De kans op meer dan `8` ogen is `text(P)(X + Y gt 8) = 10/36` .

Opgave 8

Stel je voor dat je met twee dobbelstenen gooit en let op het aantal ogen dat boven komt. Het aantal ogen op de ene steen stellen we voor door `X` , dat op de andere steen door `Y` . Dus `X+Y` is het totaal aantal ogen dat bovenkomt. Een overzicht van alle mogelijkheden vind je in Voorbeeld 3.

a

Hoeveel mogelijkheden zijn er in totaal?

b

Voor hoeveel mogelijkheden geldt: `X + Y = 5` ?

c

Hoe groot is dus `text(P)(X + Y = 5)` ?

d

Hoe groot is `text(P)(X + Y = 7)` ?

e

Schrijf met behulp van de symbolen `text(P)` , `X` en `Y` de kans op minstens `9` ogen op. Hoe groot is die kans?

Opgave 9

In Voorbeeld 1 zie je hoe je kansen beredeneert bij het werpen met één dobbelsteen. `X` stelt het aantal ogen op de dobbelsteen voor.

a

Bereken `text(P)(X ≤ 4)` .

b

Bereken `text(P)(X text( is) text(oneven))` .

c

Bereken de kans op minstens `2` ogen.

Opgave 10

Je hebt een vaas met vier rode en zes witte balletjes. De vaas wordt goed geschud. Jan haalt één balletje uit de vaas zonder te kijken. Hij zegt dat hij een kans van `1/2` heeft dat het een rood balletje is: er zijn immers twee kleuren, "rood" en "wit" , en het balletje heeft één van die twee kleuren.

Waarom is die redenering fout? Hoe groot is de kans op een rood balletje wel?

verder | terug