Kansrekenen > Kansen
1234567Kansen

Testen

Opgave 21

Dit staafdiagram laat de relatieve frequenties zien van de lichaamslengten van `500` mannelijke soldaten.

Een fabrikant van legertruien gaat ervan uit dat deze relatieve frequenties opgaan voor alle mannelijke soldaten in Nederland. Hij maakt truien in drie maten:

  • S (small) voor soldaten tot `180` cm;

  • M (medium) voor soldaten van `180` cm tot `190` cm;

  • L (large) voor soldaten vanaf `190` cm.

a

Een soldaat krijgt een nieuwe trui. Hoe groot is de kans dat hij een trui van maat S moet hebben?

b

Bereken ook voor de andere twee maten de kans dat een trui van die maat nodig is.

c

De commandant van een legerplaats bestelt `300` truien. Hoeveel van elke maat kan hij het beste kopen?

Opgave 22

Je trekt aselect een kaart uit een volledig kaartspel ( `52` kaarten).

a

Hoe groot is de kans op een harten kaart?

b

Hoe groot is de kans op een boer?

c

Hoe groot is de kans op een hartenboer?

Opgave 23

Je werpt met twee dobbelstenen. `P` is het product van het aantal ogen dat boven komt.
Bereken de kans dat `P` minstens `20` wordt.

Opgave 24

Bij een bepaald spel horen twee viervlaksdobbelstenen waarop de getallen 1, 2, 3 en 4 staan.

a

Stel je voor dat je er niet zeker van bent dat bij deze dobbelstenen elk vlakje een even grote kans heeft om onder te komen. Hoe kun je jezelf ervan overtuigen dat dit toch het geval is?

b

Waarom kun je de vraag bij a niet beantwoorden met een simulatie met de grafische rekenmachine?

c

Neem aan, dat de dobbelstenen eerlijk zijn. Simuleer nu met behulp van je grafische rekenmachine worpen met deze dobbelstenen. Maak een staafdiagram van het totale aantal ogen dat je telkens met beide dobbelstenen gooit.

d

Hoe groot is de experimentele kans op in totaal 4 ogen?

e

Geef twee redenen waarom jouw antwoord bij d behoorlijk kan afwijken van de theoretische kans op 4 ogen van `3/16` .

verder | terug