Kansmodellen > Wortel-n-wet
123456Wortel-n-wet

Antwoorden van de opgaven

Opgave V1
a

Zie de Uitleg , maar probeer eerst zelf de antwoorden te vinden.

b

Zie de Uitleg , maar probeer eerst zelf de antwoorden te vinden.

Opgave 1
a

Het is een enorm karwei om eerst de kansverdeling bij vijf busritten te maken.

b

De wachttijd op de bus op de ene dag heeft geen invloed op de wachttijd op de bus op een andere dag.

Opgave 2
a

`bar(M) = 20*1,5 = 30`

`sigma(M) = sqrt(20)*1/2sqrt(5) = 5`

b

De gemiddelde wachttijd per keer is `30/20 = 1,5` .

De bijbehorende standaardafwijking is `(sigma(X))/(sqrt(20)) = (1/2sqrt(5))/(sqrt(20)) = 0,25` .

Opgave 3
a

`D` is het nettogewicht in een doos theezakjes. Omdat `D` normaal verdeeld is, geldt dat `barD = μ(D)` .

`mu(D) = 20 * 1,75 = 35` gram en `σ(D) = sqrt(20) * 0,085 ~~ 0,38` gram.

b

`Z` is het gemiddelde gewicht van een theezakje.

`barZ` is het gemiddelde gewicht van een theezakje uit één ongeopend doosje.

`mu(barZ) = mu(Z) = mu = 1,75` gram.

`σ(barZ) = (σ(Z)) / sqrt(20) = (0,085) / (sqrt(20)) ~~ 0,019` gram.

c

`σ(barZ) = (σ(D)) / 20 = (0,38)/20 = 0,019` .

De standaardafwijking van het gemiddelde gewicht van een theezakje uit één ongeopend doosje is gelijk aan de standaardafwijking van het gemiddelde nettogewicht in een doosje gedeeld door `20` .

d

`G` is het nettogewicht van een geopend doosje theezakjes waar er al zes uit zijn. `G` is normaal verdeeld.

`mu(G) = 14 * 1,75 = 24,5` gram.

`σ(G) = sqrt(14) * 0,085 ~~ 0,318` gram.

e

`Z` is het gemiddelde gewicht van een theezakje.

`barZ` is het gemiddelde gewicht van een theezakje uit één geopend doosje waaruit al zes zakjes gebruikt zijn.

`mu(barZ) = mu(Z) = μ = 1,75` gram

`G` is het nettogewicht van een geopend doosje theezakjes waar er al zes uit zijn.

`σ(barZ) = (σ(G)) / 14 = (0,318) / 14 ~~ 0,023` gram

Opgave 4
a

`μ(S) = 5 * μ(X) = 5 * 104,3 = 521,5`

b

`sigma(S) = sqrt(5) * sigma(X) = sqrt5 * 3,5 ~~ 7,83`

Opgave 5
a

`μ(barX_text(in deze 5)) = (μ(S))/ 5 = (5 * 104,3)/ 5 = 104,3`

b

`sigma(barX_text(in deze 5)) = (sigma(S))/ 5 = (sqrt5 * sigma(X) )/ 5 = (sigma(X)) /(sqrt5) ~~ 1,57`

Opgave 6
a

De statistische variabele `X` is het gewicht van één pak meel en `P` is het gewicht van een pakket van `10` van deze pakken.

`μ(P) = 10* μ(X) = 10 * 1002 = 10020` gram.

b

`sigma(P) = sqrt10 * sigma(X) = sqrt10 * 4 ~~ 12,65` gram.

c

`μ(barX) = (μ(P))/10 = (10 * 1002)/ 10 = 1002` gram.

`sigma(barX) = (sigma(P))/10 = (sqrt10 * 4)/10 = 4/sqrt10 ~~ 1,26` gram.

d

`T` is het gewicht van `100` pakketten op een pallet.

`μ(T) = 100 * μ(P) = 100 * μ(P) = 100 * 10020 = 1002000` gram.

`sigma(T) = sqrt100 * sigma(P) = sqrt 100 * sqrt10 * 4 ~~ 126,49` gram.

e

`μ(barX_text(pallet)) = (μ(T))/1000 = (1000 * 1002)/ 1000 = 1002` gram.

`sigma(barX_text(pallet)) = (σ(T))/1000 = (sqrt(1000) * 4) / 1000 = 4 / sqrt(1000) ~~ 0,13` gram.

Opgave 7
a

`6*50 = 300` gram.

b

`sqrt(6)*2,8 ~~ 6,9` gram.

Opgave 8
a

`bar(K) = (text(-)2 * 0,0032) + (text(-)1 * 0,1634) + (0 * 0,3456) + (2 * 0,2473) + (3 * 0,2405) ~~ 1,05` knikkers.

`σ(K) ~~ 1,495` (Bereken dit bijvoorbeeld met het STAT-menu op de grafische rekenmachine.)

Toevalsvariabele `V` is het aantal knikkers na `35` keer spelen.

`bar(V) = 35 * bar(K) ~~ 36,8` knikkers.

`σ(V) = σ(K) * sqrt(35) ~~ 8,84` .

b

Zie de uitwerking van a voor `bar(K)` en `σ(K)` .

`μ(bar(K)_text(na 35 keer)) = bar(K) ~~ 1,05` knikkers.

`σ(bar(K)_text(na 35 keer)) = (σ(K))/(sqrt(35)) ~~ 0,25`

Opgave 9
a

`H` is de hoogte van één doos en is een normaal verdeelde kansvariabele met `μ(H) = 10` en `σ(H) = 0,4` cm.

Van `15` dozen is de totale hoogte `D` en: `μ(D) = 150` en `σ(D) = sqrt(15)*0,4 ≈ 1,55` cm.

b

`T` is de hoogte van `25` dozen op elkaar.

`σ(T)` mag maximaal `1,9` cm zijn om in de vrachtwagen te passen.

Er geldt `sqrt(25)*σ(H)≤1,9` , zodat `σ(H) ≤ 0,38` cm.

c

Nee, want de standaardafwijking van een doos is `4` mm en dat is meer dan de in b berekende `0,38` cm.

Opgave 10
a

De statistische variabele `T` is het totale gewicht van `10` pakken; het is een normaal verdeelde statistische variabele. Gebruik de wortel-n-wet:
`mu(T) = 10 * mu = 10020` gram.
`sigma(T) = sqrt(10) * sigma ~~ 9,5` .

b

`text(P)(T > 10000 | mu(T) = 10020 text( en ) sigma(T) = sqrt(10)*3) ~~ 0,9825`

Met de afgeronde standaardafwijking krijg je:

`text(P)(T > 10000 | mu(T) = 10020 text( en ) sigma(T) = 9,5) ~~ 0,9824`

c

`mu(bar T) = (mu(T)) / 10 = 1002` gram.

`sigma(bar T) = sigma / sqrt(10) ~~ 0,95` gram.

d

`text(P)(bar T > 1000 | mu( bar T) = 1002 text( en ) sigma( bar T) = 3/(sqrt(10))) ~~ 0,9825`

Met de afgeronde standaardafwijking krijg je:

`text(P)(bar T > 1000 | mu( bar T) = 1002 text( en ) sigma( bar T) = 0,95) ~~ 0,9824`

Opgave 11
a

De toevalsvariabele `A` is het gewicht van een bakje aardbeien.
`μ(A) = 300` en `sigma(A) = 10`

De toevalsvariabele `B` is het gewicht van twee bakjes bramen.
`μ(B) = 2*200 = 400` en `sigma(B) = sqrt(2)*8 ~~ 11,3`

De toevalsvariabele `F` is het gewicht van drie bakjes frambozen.
`μ (F) = 3*100 = 300` en `sigma(F) = sqrt(3)*5 ~~ 8,7`

De toevalsvariabele `T` is het gewicht van al het fruit dat Els koopt.
`μ(T) = μ(A)+ μ(B) + μ(F) = 300 + 400 + 300 = 1000` gram.
`sigma(T) = sigma(A + B + F) = sqrt((sigma(A))^2+(sigma(B))^2+(sigma(F))^2) = sqrt(10^2+11,3^2+8,7^2) ~~ 17,4` gram.

b

De kansvariabele `S` is het gewicht van een pak suiker.
`μ(S) = 1000` gram en `sigma(S) = 12` gram

De kansvariabele `V` is het verschil tussen het gewicht van het fruit en van de suiker: `V = T - S` . Zoek nu uit hoe groot de kans is dat dit verschil positief is, want dan is er meer fruit dan suiker.

`μ(V) = μ(T) - μ(S) = 1000 - 1000 = 0`

Bedenk dat dit het verschil is tussen twee kansvariabelen met een verschilgemiddelde van `0`  gram en dat je de kans wilt weten wanneer dit verschil kleiner is dan `0` . Bedenk dan dat je de kans wilt weten wanneer de verschilvariabele kleiner is dan zijn gemiddelde en dat is per definitie een kans van exact `50` %.

Mocht je hier niet opkomen, bereken dan de kans.

`sigma(V) = sigma(T - S) = sqrt((sigma(T))^2+(sigma(S))^2) = sqrt(17,4^2+12^2) ~~ 21,1`

`text(P)(V < 0 | μ = 0 text( en ) σ = 21,1) ~~ 0,500` ofwel `50` %.

Opgave 12Preiplanten kweken
Preiplanten kweken
a

De statistische variabele `A` is het aantal preiplanten dat opkomt per zakje zaad.

`μ(A) = 20` en `sigma(A) = 3,2`

De statistische variabele `D` is het aantal preiplanten dat opkomt per doosje.

`μ(D) = 10*20 = 200` preiplanten en `sigma(D) = sqrt(10)*3,2 ~~ 10,1` .

b

De statistische variabele `A` is het aantal preiplanten dat opkomt.

`μ(D) = 200` en `sigma(D)~~10,1`

`μ(D_3) = 3*200 = 600` preiplanten en `sigma(D_3) ~~ sqrt(3)*10,1 ~~ 17,5` .

`text(P)(D_3 < 580 | μ = 600 text( en ) σ = 17,5) ~~ 0,127` ofwel `12,7` %.

c

Er moet gelden: `text(P)(D_3 < 580 | μ = x text( en ) σ = 17,5) < 0,01` .

Dit geeft: `x ~~ 621` .

Dus het gemiddelde van drie dozen moet `621` worden. Het gemiddelde per zakje wordt dan: `621/30~~21` .

Opgave 13Gewicht raden
Gewicht raden

De toevalsvariabele `K` is het gewicht van een kauwgombal.

`μ(K) = 5` gram en `sigma(K) = 0,1` gram.

De toevalsvariabele `G` is het gewicht van `55` kauwgomballen.

`μ(G) = 55*5 = 275` gram en `sigma(G) = sqrt(55)*0,1 ~~ 0,74` gram.

`text(P)(274,5 ≤ G ≤ 275,5 | μ = 275 text( en ) σ = 0,74) ~~ 0,500` .

`text(P)(274 ≤ G ≤ 276 | μ = 275 text( en ) σ = 0,74) ~~ 0,823` .

`0,823 - 0,50 = 0,323` %.

`g` `274,5≤g≤275,5` `274≤g≤274,5` of `275,5≤g≤276` `g < 274` of `g>276`
winst (euro) `40,00` `15,00` `text(-)10,00`
`P(G=g)` `0,500` `0,323` `0,177`

De verwachtingswaarde van de winst: `40*0,5 + 15*0,323 - 10*0,177 ~~ 23,08` euro.

Opgave 14
a

`bar(X) = 9` en `σ(X) ≈ 4,47` .

b

`bar(S) = 18` en `σ(S) ≈ 6,32` .

c

`bar(S) = 2*bar(X)` en `σ(S) = sqrt(2)*σ(X)` .

d

`bar(G) = 9 = bar(X)` en `σ(G) ≈ 3,16 ~~ (σ(X))/sqrt(2)` .

e

`S` is de som van de drie getallen en `G` het gemiddelde ervan.

`bar(S) = 27` en `σ(S) ~~ 7,74` .

`bar(G) = 9` en `σ(G) ~~ 2,58` .

Opgave 15

Lengte: `3,875` cm met standaardafwijking `0,0530` cm.

Breedte: `3,1` cm met standaardafwijking `0,0335` cm.

verder | terug