Discrete kansmodellen > Stochasten optellen
123456Stochasten optellen

Antwoorden van de opgaven

Opgave 1
a

Doen, gebruik de kansverdelingen uit de voorgaande paragraaf.

b

antwoord

Opgave 2
a

Bijvoorbeeld P ( X + Y = 2 ) = P ( x = 2 en Y = 0 ) = 0,20 0,40 = 0,08 , enzovoorts.

b

Dat X en Y voor alle gevallen onafhankelijk zijn. Anders geldt de productregel niet op de bij a beschreven manier.

Opgave 3
a

Doen, antwoorden in de uitleg.

b

Doen.

c

Omdat deze manier van optellen sterk lijkt op het toepassen van de stelling van Pythagoras.

Opgave 4
a

Doen, antwoorden in het voorbeeld.

b

Hier zie je de kansverdeling van X + Y :

x + y 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20
P ( X + Y = x + y ) 0,0002 0,0006 0,0014 0,0030 0,0055 0,0091 0,0129 0,0192 0,0286 0,0341 0,0558 0,0658 0,0861 0,1015 0,1018 0,1058 0,1045 0,0705 0,0475 0,0528 0,0192
Opgave 5
a

Nu heeft 3 X de waarden 0, 1, 2, 3, 4, ..., 29, 30. Je moet de bijbehorende kansen uitrekenen, dat is weer flink wat werk. Bijvoorbeeld P ( 3 X = 2 ) = P ( X = 0 en Y = 2 ) + P ( X = 1 en Y = 1 ) + P ( X = 2 en Y = 1 ) , etc.

b

Dan moet je de kansverdeling van 3 X echt helemaal maken en E ( 3 X ) en σ ( 3 X ) daarmee berekenen.

Opgave 6
a

E ( X + 2 ) = E ( X ) + E ( 2 ) = E ( X ) + 2 .

b

sigma ( X + 2 ) = ( ( sigma ( X ) ) 2 + ( sigma ( 2 ) ) 2 ) = sigma ( X ) , want sigma ( 2 ) = 0 .

Opgave 7

Als X het aantal ogen op één dobbelsteen is, dan is E ( X ) = 3,5 en σ ( X ) 1,71 .
Gooi je met 10 dobbelstenen, dan is E ( 10 X ) = 35 ogen en σ ( 10 X ) 10 1,71 5,41 .

Opgave 8
a

Hier zie je de kansverdeling van X + Y :

x + y 5 10 15 6 11 16
P ( X + Y ) = x + y 0,0375 0,0600 0,0525 0,2125 0,3400 0,2975

Nu is E ( X ) = 0,85 , E ( Y ) = 10,5 en E ( X + Y ) = 11,35 , en 0,85 + 10,5 = 11,35 .

b

σ ( X ) 0,357 , σ ( Y ) 3,841 en σ ( X + Y ) 3,857 en 3,857 0,357 2 + 3,841 2 .

c

Hier zie je de kansverdeling van 10 X (in vier decimalen nauwkeurig):

k 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
P ( 10 X = k ) 0,0000 0,0000 0,0000 0,0001 0,0013 0,0085 0,0401 0,1298 0,2759 0,3474 0,1969

Nu is E ( 10 X ) = 8,5 = 10 0,85 en σ ( 10 X ) 1,13 10 0,357 .

Opgave 9
a

Hier zie je de kansverdeling van Y - X :

x + y 5 10 15 4 9 14
P ( X + Y = x + y ) 0,0375 0,0600 0,0525 0,2125 0,3400 0,2975
b

Nu is E ( X ) = 0,85 , E ( Y ) = 10,5 en E ( X + Y ) = 9,65 , en 10,5 - 0,85 = 9,65 .

c

σ ( X ) 0,357 , σ ( Y ) 3,841 en σ ( Y - X ) 3,857 en 3,857 0,357 2 + 3,841 2 .

Opgave 10
a

De kansverdeling van A is:

a 4 5 6 7 8
P ( A = a ) 0,15 0,18 0,29 0,28 0,10

De kansverdeling van B is:

b 5 6 7
P ( B = b ) 0,32 0,41 0,27
b

C is het gemiddelde cijfer van de twee practicumtoetsen.

c

E ( C ) = 1 2 E ( A ) + 1 2 E ( B ) = 1 2 6 + 1 2 5,95 = 5,975
σ ( C ) = ( σ ( 1 2 A ) ) 2 + ( σ ( 1 2 B ) ) 2 = 1 2 ( σ ( A ) ) 2 + ( σ ( B ) ) 2 1 2 1,208 2 + 0,766 2 1,011

Opgave 11

Kennelijk mag je aannemen dat voor elk lot de kans op een prijs 0,14 is en dat de trekkingen onafhankelijk van elkaar zijn. De kansverdeling per lot is dan:

l 0 1
P ( L = l ) 0,86 0,14

En dus is per lot E ( L ) = 0,14 en σ ( L ) = 0,1204 .
Voor 10 loten is daarom de verwachting 10 0,14 = 1,4 prijzen met een standaarddeviatie van 10 0,1204 0,38 .

Opgave 12
a

Per geldstuk geldt deze kansverdeling voor het aantal keren munt M dat boven komt:

m 0 1
P ( M = m ) 2/3 1/3

En dus is E ( M ) = 1 3 en σ ( M ) = 2 9 .
Werp je 100 keer met dit geldstuk, dan mag je 100 1 3 33 keer munt verwachten.

b

Daarbij hoort een standaardafwijking van 100 2 9 2 .

Opgave 13
a

De kansverdeling van het aantal keer kruis K is:

k 0 1 2
P ( K = k ) 0,25 0,50 0,25
b

E ( K ) = 1

c

σ ( K ) = 1,5 0,71

d

E ( 10 K ) = 10 1 = 10

e

σ ( 10 K ) = 10 1,5 = ( 15 ) 7,07

Opgave 14

E ( X ) = 3,5 en σ ( X ) 1,71 .
E ( Y ) = 2,5 en σ ( Y ) 1,12 .
En dus is E ( X + Y ) = 3,5 + 2,5 = 6 en σ ( X + Y ) = 1,71 2 + 1,12 2 2,04 .

verder | terug