Een muziekvoorstelling trekt `300` bezoekers. Een kinderkaartje kostte € 2,50 en een kaartje voor volwassenen kostte € 4,50. In totaal is er voor € 1110,00 aan inkomsten door de kaartverkoop. Wil je nu weten hoeveel volwassenen en hoeveel kinderen er in de zaal zaten, dan kun je met twee variabelen werken. Je krijgt dan twee vergelijkingen met twee onbekenden.
Noem het aantal kinderen
`x`
en het aantal volwassenen
`y`
.
Welke twee vergelijkingen krijg je? En hoe los je nu het probleem op?