Los de vergelijking `2^t = 20000` op met behulp van de log-toets van je rekenmachine.
De log-toets van veel rekenmachines werkt alleen met grondtal `10` . Je schrijft daarom bij `10` -logaritmen het grondtal niet meer op, `log(2)` betekent automatisch de `10` -logaritme van `2` . Om dan zo'n vergelijking te kunnen oplossen, moet je van grondtal `2` naar grondtal `10` wisselen. Dit kun je op twee manieren aanpakken:
Ga uit van `2^t=20000` en neem aan beide zijden de `10` -logaritme: `log(2^t)=log(20000 )` . Met de eigenschappen van logaritmen wordt dit: `t*log(2) = log(20000)` . Dus: `t = (log(20000)) / (log(2)) ≈14,2877`
De oplossing van `2^t = 20000` is `t = \ ^2log(20000)` . Op sommige rekenmachines kun je dit meteen invoeren als `log_2 (20000) ≈ 14,2877` . Anders moet je van grondtal wisselen: `\ ^2log(20000) = (log(20000)) / (log(2)) ≈14,2877`
De vergelijking `g^x = a` kun je op twee manieren met logaritmen oplossen. Los de vergelijkingen op beide manieren op. Rond af op vier decimalen.
`3^x=8100`
`(1/4)^x = 0,002`