Sommige vergelijkingen met logaritmen los je op met behulp van de rekenregel voor
het wisselen van grondtal.
Los algebraïsch op:
`\ ^(1/2) log(2 - x) ≥ \ ^2log(x)`
.
Maak eerst de grafieken van `y_1 = \ ^(1/2) log(2 - x)` en `y_2 = \ ^2log(x)` .
`\ ^(1/2) log(2 -x)=\ ^2log(x)`
los je op door van grondtal te wisselen, bijvoorbeeld
`y_1`
naar grondtal
`2`
omzetten:
`\ ^(1/2)log(2-x) = (\ ^2log(2-x)) / (\ ^2log(1/2)) = text(-) \ ^2log(2-x)`
.
De vergelijking wordt daarmee
`text(-) \ ^2log(2-x) = \ ^2log(x)`
en dus
`\ ^2log(2 -x) + \ ^2log(x) = 0`
.
Hieruit volgt:
`\ ^2log(x(2-x))` |
`=` |
`0` |
|
`x(2 -x)` |
`=` |
`2^0=1` |
|
`x^2-2 x+1 ` |
`=` |
`0` |
|
`x` |
`=` |
`1` |
Vervolgens gebruik je de grafieken van `y_1` en `y_2` om de oplossing af te lezen.
Je vindt dat `y_1` altijd groter of gelijk is aan `y_2` , tenminste binnen beide domeinen van deze functies. De oplossing is daarom: `0 < x < 2` .
Gebruik in deze opgave de rekenregel voor het wisselen van grondtal.
Los algebraïsch op: `\ ^2log(x) = \ ^(1/2) log(x)` .
Los op: `\ ^2log(x) lt \ ^(1/2) log(x)` .