Veranderingen > Differentiequotiënt
123456Differentiequotiënt

Voorbeeld 2

Een skater houdt zijn tussentijden bij.

tijd (min) `0` `10` `15` `21`
afstand (km) `0` `3,5` `5,5` `8,0`

Gedurende de eerste `10` minuten skatet hij `3,5` km. Gedurende de volgende `5`  minuten skatet hij `2` km.
Op welk van deze twee tijdsintervallen is hij het snelst?

> antwoord

Op het interval `[0 , 10]` geldt `(Δs)/(Δt) = (3,5 - 0)/(10 - 0) = 0,35` .
De gemiddelde snelheid is `0,35` km/min.

Op het interval `[10, 15]` geldt `(Δs)/(Δt) = (5,5 - 3,5)/(15 - 10) = 0,40` .
De gemiddelde snelheid is `0,40` km/min.

Hoewel hij op het tweede tijdsinterval een kleinere afstand aflegt, is zijn gemiddelde snelheid daar hoger. Met behulp van differentiequotiënten kun je de prestaties eerlijk vergelijken.

Opgave 5

Bekijk Voorbeeld 2.

a

In welk van de tijdsintervallen bewoog de skater het snelst?

b

De skater finisht zijn `10` km tocht na `25` minuten en `20` seconden.
Hoe hard bewoog hij zich gemiddeld voort?

Opgave 6

Bij het begin van een weg naar een top van `250` m hoogte staat een waarschuwingsbord met daarop een helling van `15` %. Deze grafiek geeft het hoogteverloop van die weg weer. Horizontaal is de afstand uitgezet die je hemelsbreed hebt afgelegd en verticaal de hoogte waarop je je dan bevindt.

a

Hoeveel bedraagt de gemiddelde hoogteverandering bij zo'n hellingspercentage?

b

Hoeveel bedraagt de gemiddelde hoogteverandering gerekend over de gehele weg?

c

Klopt het waarschuwingsbord?

d

Hoeveel bedraagt de gemiddelde hoogteverandering op het interval `[400, 500 ]` ongeveer?

e

Schat de steilste helling van deze weg.

verder | terug