Exponentiële en logaritmische functies > Exponentiële functies
123456Exponentiële functies

Verwerken

Opgave 9

Bekijk de grafiek van de functie `f` met `f(x) = x + 2^(text(-)x)` .

a

Bereken het minimum van de grafiek van `f` in twee decimalen nauwkeurig.

b

Stel een vergelijking op van de raaklijn aan de grafiek van `f` voor `x = 0` .

Opgave 10

Gegeven is de functie `f` met `f(x) = x text(e)^(text(-)x^2)` .

a

Bereken algebraïsch de karakteristieken van de grafiek van `f` .

b

Bereken de buigpunten van de grafiek van `f` .

c

De lijn met vergelijking `y = px` heeft precies één punt met de grafiek van `f` gemeen. Welke waarden kan `p` aannemen?

Opgave 11

Gegeven een familie van functies `f_p` door `f_p(x) = (x - p)^2 text(e)^x` , waarin `p > 0` .

a

Bereken algebraïsch de karakteristieken van `f_0` .

b

Bereken het snijpunt van de grafieken van `f_0` en `f_1` .

c

Het snijpunt van de grafieken van `f_0` en `f_p` ligt op de lijn `y = 1` . Bepaal voor welke `p` dit het geval is.

d

Toon aan dat `f_p` precies één maximum heeft en druk dit maximum uit in `p` .

e

Onderzoek hoeveel buigpunten de grafieken van `f_p` hebben.

Opgave 12

Melk bewaar je in de koelkast op een temperatuur van `6`  °C. Als je een glas melk inschenkt heeft dit op `t = 0` dan ook deze temperatuur. Vanaf dat moment warmt de melk op tot kamertemperatuur, zeg `20`  °C. Die opwarming gaat volgens de warmtewet van Newton zo, dat de snelheid van opwarmen recht evenredig is met het temperatuurverschil met de omgeving.

a

Maak een schets van het verloop van de temperatuur `T` van de melk als functie van de tijd `t` in minuten.

b

Leg uit dat de functie `T` die de temperatuur van de melk in het glas beschrijft moet voldoen aan `T'(t) = c * (T(t) - 20)` .

c

Toon aan dat een functie van de vorm `T(t) = 20 + a * text(e)^(ct)` voldoet.

d

Neem aan, dat na `12` minuten de melk is opgewarmd tot `18`  °C. Stel een daarbij passende formule voor `T(t)` op.

e

Bereken de opwarmsnelheid van de melk op `t = 0` en op `t = 15` . Verklaar het verschil tussen beide waarden.

Opgave 13

Bij onderzoek in het menselijk lichaam gebruiken artsen de stof jodium-131. Die stof is namelijk radioactief en daardoor kunnen deeltjes van die stof in het menselijk lichaam van buitenaf worden gevolgd. De halveringstijd (of halfwaardetijd) van jodium-131 is `8,06` dagen. Omdat radioactief verval exponentieel verloopt, kan de hoeveelheid jodium-131 in mg worden beschreven door:

`m = m_0 * text(e)^(text(-)kt)`

`t` is daarin de tijd in dagen en `m_0` is de hoeveelheid op tijdstip `t = 0` .

a

Bereken `k` , dat is de zogenaamde desintegratieconstante.

b

Als iemand een stof krijgt ingespoten die `5,00` mg jodium-131 bevat, hoeveel is daar na `15` dagen dan nog van terug te vinden?

c

Toon aan dat in dit model de vervalsnelheid recht evenredig is met de hoeveelheid radioactieve stof. Hoe groot is de bijbehorende evenredigheidsconstante?

d

Na hoeveel dagen is er nog `10` % van de beginhoeveelheid over?

e

Na hoeveel dagen is de vervalsnelheid (de radioactiviteit) verminderd tot `10` % van de beginsnelheid?

f

Als een meetnauwkeurigheid van twee decimalen maximaal haalbaar is, na hoeveel dagen is de ingespoten `5` mg jodium-131 dan niet meer meetbaar? Is de stof ooit volledig verdwenen?

verder | terug