Los op `[text(-) π, π]` op: `sin(2x) - sin(x) < 0` .
Maak eerst de grafiek van `f` op `[text(-) π, π]` .
Vervolgens los je op:
`sin(2x) - sin(x)=0`
.
Dit kun je op twee manieren doen:
Je gebruikt
`sin(2x) = 2 sin(x)cos(x)`
.
Dan krijg je
`2 sin(x)cos(x) - sin(x) = 0`
.
Ontbinden geeft:
`sin(x)(2 cos(x) - 1) = 0`
.
En zo vind je:
`sin(x) = 0 ∨ cos(x) = 0,5`
.
Oplossingen:
`x = text(-)π ∨ x = text(-)1/3 π ∨ x = 0 ∨ x = 1/3 π ∨ x = π`
.
Je kunt ook meteen de vergelijking schrijven als
`sin(2x) = sin(x)`
.
Dan vind je:
`2x = x + k*2π ∨ 2x = π - x + k*2π`
.
Dit geeft:
`x = 0 + k*2π ∨ 3x = π + k*2π`
en dus
`x = k*2π ∨ x = 1/3 π + k*2π`
. Dit geeft op
`[text(-) π, π]`
dezelfde vijf oplossingen.
De oplossing van de ongelijkheid wordt: `text(-)1/3 π < x < 0 ∨ 1/3 π < x < π` .
In
Bij welke van beide manieren wordt gebruik gemaakt van symmetrie? Bij welke stap in de oplossing?
Bij de andere methode wordt een verdubbelingsformule gebruikt. Bij welke stap in de oplossing?
Los algebraïsch op in `[0, 2pi]` : `sin(2x) - cos(x) gt 0` . Geef benaderingen in twee decimalen nauwkeurig.