Goniometrische functies > Harmonische trilling
123456Harmonische trilling

Voorbeeld 2

Gegeven de twee harmonische trillingen `u_1` en `u_2` door `u_1 = 2 sin(t) + 1` en `u_2 = sin(t - 2)` .
Beide trillingen hebben alleen dezelfde periode. Toon aan dat `u = u_1 + u_2` ook een harmonische trilling is.

> antwoord

Omdat de amplitudes verschillen kun je de formules van Simpson niet toepassen. Wel kun je `sin(t-2 )` uitwerken:
`sin(t - 2) = sin(t)cos(2) - cos(t)sin(2)` .

Hiermee wordt: `u(t) ≈ 1,58 sin(t) - 0,91 cos(t) + 1` .
Nu is er een hoek `α` met: `cos(α) = 1,58/(sqrt(1,58^2+0,91^2))` en `sin(α)=0,91/ (sqrt(1,58^2+0,91^2))` .
En dus is:
`u(t) = sqrt(1,58^2 + 0,91^2)*(sin(t)*(1,58)/(sqrt(1,58^2+0,91^2)) - cos(t)*(0,91)/(sqrt(1,58^2+0,91^2))) + 1 = `
`= sqrt(1,58^2 + 0,91^2)*(sin(t)cos(α) - cos(t)sin(α)) + 1 = `
`= sqrt(1,58^2 + 0,91^2)*sin(t - α) + 1` .
De hoek `α` bereken je uit `tan(α) ≈ (0,91)/(1,58)` .

`u` is een harmonische trilling met `u(t) ≈ sqrt(1,58^2+0,91^2)*sin(t - 0,52) + 1` .

Opgave 6

In Voorbeeld 2 zie je hoe twee harmonische trillingen `u_1` en `u_2` met dezelfde periode worden opgeteld. Nu zijn echter de amplitudes verschillend. Bekijk goed hoe in dit voorbeeld wordt aangetoond dat er toch sprake is van een sinusoïde.

a

Breng de grafiek van `u(t)` in beeld op je grafische rekenmachine. Ga na dat hij op een sinusoïde lijkt en bepaal frequentie, amplitude en evenwichtslijn.

b

Werk nu zelf het voorbeeld na. Bekijk goed hoe de amplitude van de sinusoïde wordt gevonden.

c

Laat op dezelfde manier zien, dat `v(t) = u_1(t) - u_2(t)` een sinusoïde is.

Opgave 7

Gegeven is `u_1(t) = 3 sin(t)` en `u_2(t) = 4 cos(t)` .

a

Toon aan dat `u_3(t) = u_1(t) + u_2(t)` een sinusoïde is. Bereken de amplitude en het faseverschil met `u = sin(t)` .

b

Toon aan dat `u_4(t) = u_1(t) - u_2(t)` een sinusoïde is. Bereken de amplitude en het faseverschil met `u = sin(t)` .

c

Toon aan dat `u_5(t) = text(-)u_1(t) + u_2(t)` een sinusoïde is. Bereken de amplitude en het faseverschil met `u = sin(t)` .

Opgave 8

Gegeven zijn de functies `f(x) = 4 sin(2x)` en `g(x) = 2 cos(2x - 5) + 1` . Het zijn beide sinusoïden. Verder is `S(x) = f(x) + g(x)` .

a

Waarom is `S` weer een sinusoïde?

b

Bewijs dat `S` een sinusoïde is en bereken de amplitude en de horizontale verschuiving ten opzichte van `y = sin(x)` .

c

Los algebraïsch op: `S(x) = 2` .

verder | terug