Gegeven zijn `f_p(x) = (x^2+px-2)/(x+3)` en `g(x) = x+2` .
Bereken exact de nulpunten en de extremen van `f_1(x)` .
Voor welke waarde(n) van `p` heeft de grafiek van `f_p(x)` géén extremen?
Voor welke `p` is de grafiek van `g(x)` een asymptoot van de grafiek van `f_p(x)` ?
Gegeven zijn de functies `f(x) = 8-2x^2` en `g(x) = 2^x` .
De lijn `x = p` snijdt de grafiek van `f` in `A` en de grafiek van `g` in `B` .
Bereken in twee decimalen nauwkeurig de maximale lengte van lijnstuk `AB` als `text(-)2 lt p lt 2` .
Op het domein `[0, 2pi]` is gegeven `f_p(x) = sin^3(x) + p*sin(x)` .
Bereken langs algebraïsche weg het bereik van `f_(text(-)1)(x)` in twee decimalen nauwkeurig.
Bereken voor welke waarde(n) van `p` geldt: `f_p` heeft een maximum van `0,25` .
Gegeven zijn de functies `f(x) = (2 + 4sin(x))/(3 + 2sin(x))` en `g_p(x) = p - 1 + p*sin(x)` .
Los op in twee decimalen nauwkeurig: `f(x) lt g_1(x)` .
Bereken algebraïsch de extremen van `f(x)` .
Bereken `p` in het geval dat beide grafieken elkaar raken.
Gegeven is de functie `f_p(x) = text(e)^(text(-)px)` .
Bereken op algebraïsche wijze de waarden van `p` als de oppervlakte van het vlakdeel ingesloten door de grafiek van `f_p` , de `x` -as, de `y` -as en de lijn `x=p` gelijk is aan `0,5` .