Gegeven zijn de punten `A(text(-)11 , 23)` en `B(106 , 133)` .
Bereken `|AB|` en het midden `M` van `AB` .
`B` is het midden van lijnstuk `AC` . Bereken de coördinaten van `C` .
Teken de punten `A(6 , 0)` , `B(10 , 8)` , `C(6 , 10)` en `D(2 , 2)` in een cartesisch coördinatenstelsel.
Toon met een berekening aan dat vierhoek `ABCD` een rechthoek is.
Bepaal de coördinaten van het snijpunt `S` van de diagonalen van rechthoek `ABCD` .
Bereken de oppervlakte van driehoek `ABS` .
Ga uit van de vlieger `PQRS` . De middens van de zijden van deze vlieger vormen een rechthoek (zoals trouwens voor elke vlieger het geval is). Dat kun je met behulp van analytische meetkunde aantonen.
Welke eigenschappen heeft een vlieger?
Teken een cartesisch assenstelsel met `O` op het snijpunt van de diagonalen van de vlieger. De assen kies je precies langs de diagonalen. Waarom kan dat eigenlijk?
De hoekpunten zijn
`P(text(-)3, 0)`
,
`Q(0, text(-)4)`
,
`R(3, 0)`
en
`S(0, 2)`
.
Bereken de middens
`A`
van
`PQ`
,
`B`
van
`QR`
,
`C`
van
`RS`
en
`D`
van
`PS`
.
Toon aan dat `ABCD` een rechthoek is.
Gegeven zijn de punten `A(text(-)2, text(-)1)` en `B(3, 1)` .
Bereken `|AB|` .
Bepaal alle roosterpunten waarvan de afstand tot `A` gelijk is aan `|AB|` .