Vectoren en goniometrie > Vectoren
123456Vectoren

Verwerken

Opgave 9

Een vector `vec(v)` heeft een gegeven lengte en een gegeven richtingshoek `α` ten opzichte van de positieve `x` -as. Bepaal de `x` -component en de `y` -component, in één decimaal nauwkeurig.

a

`| vec(v) | = 3` en `α = 135^@`

b

`| vec(v) | = 5` en `α = 210^@`

c

`| vec(v) | = 4` en `α = 300^@`

d

`| vec(v) | = 2` en `α = 270^@`

Opgave 10

Gegeven is telkens een vector `vec(v)` door zijn `x` - en `y` -componenten. Bereken de lengte en de richtingshoek van deze vector. Geef de lengte exact, rond de hoek af op één decimaal.

a

`vec(v) =( (text(-)2), (4) )`

b

`vec(v) =( (text(-)20), (text(-)40) )`

c

`vec(v) =( (0), (text(-)15) )`

d

`vec(v) =( (15), (text(-)1) )`

Opgave 11

Gegeven is `O(0, 0)` en punt `A` met `|vec(OA)| = 5` . Voor een ander punt `B` geldt `|vec(OB)| = 2*|vec(OA)|` . De richtingshoek van `vec(OB)` ten opzichte van de `x` -as tegen de klok in is `30^@` . Bepaal de coördinaten van punt `B` en rond af op één decimaal.

Opgave 12

Gegeven zijn de vectoren:
`vec(a) = ((12),(5))` , `vec(b) = ((text(-)15),(17))` , `vec(c) = ((text(-)6),(8))` , `vec(d) = ((0),(text(-)5))` , `vec(e) = ((13),(0))` en `vec(f) = ((13),(text(-)25))` .

Bepaal de kentallen van de volgende vectoren.

a

`vec(v_1) = vec(b) + vec(c)`

b

`vec(v_2) = vec(f) + 0,5vec(c)`

c

`vec(v_3) = vec(a) - vec(e) - 2vec(d)`

d

`vec(v_4) = vec(e) + vec(d) - vec(b)`

Opgave 13

Een lorrie is een karretje dat op rails loopt. Twee personen trekken een lorrie met dezelfde kracht van `8` N elk aan een touw.

a

Met welke kracht trekken beide personen samen aan het karretje in de rechter richting? Geef je antwoord in twee decimalen nauwkeurig.

b

Beantwoord dezelfde vraag als de ene persoon trekt met een kracht van `8`  N en de andere met een kracht van `6`  N. De hoeken blijven gelijk. Geef je antwoord in twee decimalen nauwkeurig.

Opgave 14

Gegeven is een vierhoek `ABCD` met hoekpunten `A(text(-)23, 61)` , `B(7, 51)` , `C(text(-)3, 91)` en `D(text(-)33, 101)` . Punt `S` is het snijpunt van de diagonalen van `ABCD` .

a

Bepaal de componenten van de vectoren `vec(AB)` en `vec(DC)` . Toon met behulp van deze twee vectoren aan dat vierhoek `ABCD` een parallellogram is.

b

Bereken de hoek tussen vectoren `vec(AS)` en `vec(SB)` .

verder | terug