Gegeven zijn de vectoren `vec(a) = ((text(-)4),(2))` en `vec(b) = ((2),(5))` .
Bereken de lengte van beide vectoren in twee decimalen nauwkeurig.
Bereken de richtingshoek van beide vectoren in graden nauwkeurig.
Bereken de kentallen van de vectoren `vec(a) + vec(b)` en `0,5vec(a) - vec(b)` .
Bereken de kentallen van de vector `vec(c)` zo, dat `vec(a) + vec(b) + vec(c) = ((0),(0))` .
Gegeven zijn de punten `P(0 , 12)` en `Q(8, 2)` .
Bereken `|vec(PQ)|` en de hoek die `vec(PQ)` met de positieve `x` -as maakt, zo nodig in één decimaal.
`vec(OR)` is even lang als `vec(PQ)` maar heeft een richtingshoek van `120^@` met de positieve `x` -as. Bepaal de coördinaten van `R` .