Parametervoorstellingen > Raaklijnen
123456Raaklijnen

Voorbeeld 2

Gegeven is de cirkel `c` met middelpunt `M(4, 0)` en straal `sqrt( 10 )` .
Van de familie van lijnen `l: y = ax - 2` raken er twee aan deze cirkel. Welke twee?

> antwoord

De cirkel `c` heeft vergelijking: `(x-4)^2 + y^2 = 10` .
Vul de vergelijking van lijn `l: y=ax-2` in de cirkelvergelijking `c` in, en je vindt: `(x-4)^2 + (ax-2)^2 = 10` .
Haakjes wegwerken levert op: `x^2 - 8x + 16 + a^2x^2 - 4ax + 4 = 10` .
En dus: `(1 + a^2) x^2 + (text(-)8-4a)x + 10 =0` .

Omdat `l` en `c` elkaar raken heeft deze vergelijking precies één oplossing. De discriminant ervan is daarom `0` .
Dus `(text(-)8-4a)^2 - 4*10*(1 + a^2) = 0` .
Uitwerken geeft: `3a^2 - 8 a - 3 = 0` . Dit levert op: `a = text(-)1/3 ∨ a = 3` .
De twee raaklijnen zijn `y = 3x - 2` en `y = text(-)1/3 x - 2` .

Opgave 6

In Voorbeeld 2 zie je hoe je een vergelijking opstelt van een raaklijn door een gegeven punt op de `y` -as aan een cirkel. Er wordt gebruik gemaakt van de discriminantmethode.

a

Voer zelf deze berekening volledig uit.

b

Er zijn aan deze cirkel twee raaklijnen met een richtingscoëfficiënt van `3` . Laat dit ook zien met behulp van de discriminantmethode.

Als de richtingscoëfficiënt is gegeven kun je echter ook zonder discriminantmethode te werk gaan.

c

Welke richtingsvector heeft de raaklijn?

d

Welke richtingsvectoren hebben de stralen naar beide mogelijke raakpunten?

e

Welke twee raakpunten moeten de raaklijnen met deze richting hebben?

f

Hoe kun je nu de twee vergelijkingen van de raaklijnen bepalen? Ga na, dat je dezelfde krijgt als in het voorbeeld.

Opgave 7

Gegeven is de cirkel `c` door `x(t) = 4 + sqrt(17) cos(t)` en `y(t) = 2 + sqrt(17) sin(t)` .
Er zijn twee raaklijnen die evenwijdig lopen met de lijn `y = text(-)4x` .

a

Stel van deze twee raaklijnen een vergelijking op.

Er zijn ook twee raaklijnen die door het punt `P(13, 4)` gaan.

b

Stel van deze twee raaklijnen een vergelijking op.

Opgave 8

Gegeven zijn de cirkel `c` door `x^2 + y^2 = a^2` en het punt `P(2a, 0)` . Er zijn twee raaklijnen aan `c` die door `P` gaan. De bijbehorende raakpunten zijn `Q` en `R` .

a

Druk de lengte van `PQ` uit in `a` .

b

Bewijs met behulp van een berekening dat `PQ _|_ OQ` .

verder | terug