`c_1: x^2 - 12x + y^2 + 10 = 0` kwadraatafsplitsen levert:
`(x-6)^2 - 36 + y^2 + 10 = 0` en dus `c_1: (x-6)^2 + y^2 = 26` en dus is `M(6, 0)` en `r = sqrt(26)` .
`c_2: (x-4)^2 + (y-2)^2 = 10` snijden met `c_1: x^2 + y^2 = 12x - 10` .
Haakjes wegwerken: `c_2: x^2 + y^2 = 8x + 4y - 10` .
Combineren geeft `12x - 10 = 8x + 4y - 10` en `y = x` . Dit invullen in één van de cirkelvergelijkingen geeft de snijpunten `(1 , 1)` en `(5 , 5)` .
`M_2(4, 2)` en `M_1(6, 0)` geeft `text(d)(M_1 M_2) = sqrt((6-4)^2 + (2-0)^2) = sqrt(8)` .
De straal van `c_1` is `sqrt(26)` en omdat `M_2` binnen `c_1` ligt wordt `text(d)(M_2, c_1) = sqrt(26) - sqrt(8)` .
`vec(M_2A) = ((1),(3))` en de richtingsvector raaklijn is `((3),(text(-)1))` .
`vec(M_1A) = ((text(-)1),(5))` en de richtingsvector raaklijn is `((5),(1))` .
Met behulp van het inproduct van `((3),(text(-)1))` en `((5),(1))` bereken je de hoek tussen beide vectoren. Deze is ongeveer `29,7^@` .
Vectorvoorstelling van een lijn door
`A`
is
`((x),(y)) = ((0),(4)) + t((1),(a))`
.
Snijd deze met
`c_2: (x-4)^2 + (y-2)^2 = 10`
en reken
`a`
uit met behulp van de discriminantmethode.
Je vindt dan
`3x + y = 4`
en
`text(-)x + 3y = 12`
voor de raaklijnen.
`vec(M_1P) = ((1),(5))`
en dus is richtingsvector van de raaklijn
`((5),(text(-)1))`
.
De vergelijking van de raaklijn is dan
`x + 5y = 32`
en het snijpunt met de
`x`
-as is
`(32, 0)`
.
`P(7, 5)`
en
`Q(32, 0)`
en dus is lijn
`PQ: x + 5y = 32`
.
Laat vanuit
`M_2`
een loodlijn neer op deze lijn.
De vergelijking van deze loodlijn is
`5x - y = 18`
. Snijden met lijn
`PQ`
geeft
`S(61/13, 71/13)`
.
Dus `d(M_2, PQ) = |M_2 S| = sqrt(162)/13 = 9/13 sqrt(26)` .
`x^2 + y^2 = r^2`
`c: x^2 + y^2 = r^2`
snijden met
`2x + y = 6`
.
De vergelijking van
`l`
kan herschreven worden naar
`y = text(-)2x + 6`
.
Substitutie:
`x^2 + (text(-)2x+6)^2 = r^2`
. Uitwerken levert:
`5x^2 - 24x + 36 - r^2 = 0`
.
`D = (text(-)24)^2 - 4*5*(36-r^2) = 0`
oplossen levert
`r = sqrt(7,2) = 6/5 sqrt(5)`
.
`△OAB` is gelijkvormig met `△CAO` .
Dus `(OC)/(OB) = (OA)/(AB)` en dan volgt `(OC)/3 = 6/(sqrt(45))` en `OC = 6/5 sqrt(5)` .
`|OC|` is de afstand tussen `O` en lijn `l` en dus gelijk aan `d(O, l)` .
Gebruik het feit dat
`△OAB`
gelijkvormig is met
`△CAO`
.
Een willekeurige lijn heeft vergelijking
`ax + by = c`
en een normaalvector hiervan is
`((a),(b))`
.
De lengte van deze normaalvector is
`sqrt(a^2 + b^2)`
.
`|c|`
is het aantal keer dat de normaalvector er in past.
Dus
`text(d)(O, l) = |c|* 1/(sqrt(a^2 + b^2))`
.
`l: x + 2y = 6` dus `a = 1` , `b = 2` , `c = 6` .
Dan volgt `d(O,l) = |6|/(sqrt(1^2 + 2^2)) = 6/(sqrt(5)) = 6/5 sqrt(5)` .
`M` op de `x` -as en dus `M(a, 0)` en `c: (x-a)^2 + y^2 = r^2` .
Maak een schets van de situatie en ga na dat de straal de hypotenusa is van een rechthoekige driehoek met rechthoekszijden `4` en `2` . Dus `r = sqrt(4^2 + 2^2) = sqrt(20)` .
`c: (x-a)^2 + y^2 = 20` gaat door `P(text(-)5, 2)` zodat `a = text(-)1 vv a = text(-)9` .
Er zijn twee oplossingen: `(x+1)^2 + y^2 = 20` en `(x+9)^2 + y^2 = 20` .
`c: (x-1)^2 + y^2 = 4` en `l: y = 2x` snijden levert `A(text(-)3/5, text(-)1 1/5)` en `B(1, 2)` .
En dus geldt `|OA| = 3/5 sqrt(5)` en `|OB| = sqrt(5)` zodat `|OA|*|OB| = 3` .
`c: (x-1)^2 + y^2 = 4`
en
`l: y = ax`
snijden geeft
`(x-1)^2 + (ax)^2 = 4`
en dus
`x^2 - 2x + 1 + a^2x^2 - 4 = 0`
, ofwel
`(1+a^2)x^2 - 2x - 3 = 0`
.
Dit geeft
`x = (2 +- sqrt(16+12a^2))/(2(1+a^2))`
.
`|OA| = sqrt(((2+sqrt(16+12a^2))/(2(1+a^2)))^2 + a^2*((2+sqrt(16+12a^2))/(2(1+a^2)))^2)`
en dit wordt
`|OA| = sqrt((1+a^2)*((2+sqrt(16+12a^2))/(2(1+a^2)))^2) = sqrt(((2+sqrt(16+12a^2))^2)/(4(1+a^2)))`
. Zo krijg je ook
`|OB|=sqrt(((2+sqrt(16+12a^2))^2)/(4(1+a^2)))`
.
En hieruit volgt na enig rekenwerk
`|OA|*|OB|=3`
.
`MC = 2` en `MD = 4` en met de stelling van Pythagoras in `ΔMCD` geeft `CD = sqrt(4^2 - 2^2) = sqrt(12)` .
Gebruik een rechthoekige driehoek `KLS` met `S` de loodrechte projectie van `K` op `LQ` (of een rechthoekige driehoek `PQX` met `X` het snijpunt van `LQ` en de lijn door `P` evenwijdig aan `KL` ).
Dan geldt: `LS = 2` , `KS = PQ` en `KL = 4` (of: `QX = 2` en `PQ = KL = 4` ).
De stelling van Pythagoras in driehoek `KLS` (of in driehoek `PQX` ) geeft `KS = sqrt(4^2 - 2^2)` dus `PQ = sqrt(12)` . Dus geldt `|CD| = |PQ|` .
`KM = 3` , `MT = 4 - r` en `KT = 1 + r` .
De cosinusregel in `ΔKMT` geeft `(1+r)^2 = 3^2 + (4-r)^2 - 2*3*(4-r)cos(alpha)` .
Dit herleid je tot `cos(alpha) = (12 - 5r)/(12 - 3r)` .
Er geldt `(7r-4)/(4-r) = (12-5r)/(12-3r)` , dus `(7r-4)(12-3r) = (12-5r)(4-r)` .
Dit herleid je tot `26r^2-128r+96 = 0` en `r = 12/13` .
(naar: pilotexamen wiskunde B in 2012, tweede tijdvak)
Noem
`PQ = x`
. Dan geldt:
`AP = 1 - 1/2 x`
en
`AQ = 1 + 1/2 x`
.
Met de stelling van Pythagoras in
`Delta AQR`
vind je dan
`x = 6/5`
.
In driehoek `AMT` , waarbij `T` de loodrechte projectie van `M` op `AB` is, geldt `AM = 2 - r` en `MT = 6/5 + r` . De stelling van Pythagoras in `Delta AMT` geeft `r = 39/160` .
(naar: pilotexamen wiskunde B in 2013, eerste tijdvak)
Lijn
`m`
maakt een hoek van ongeveer
`63,4^@`
met de
`x`
-as.
De bissectrice moet dus een hoek van
`31,7^@`
en
`tan(31,7^@)~~0,62`
.
De bissectrice heeft vergelijking
`y≈0,62 x`
.
Laat zien dat voor `P(p; 0,62p)` geldt `text(d)(P, l) = text(d)(P, m)` .
`M(0, p)` is het snijpunt van de drie middelloodlijnen van `Delta ABC` .
`text(d)(M, AB) = p`
geeft voor de cirkel
`x^2 + (y-p)^2 = p^2`
.
Deze cirkel raakt de lijn
`BC: y = text(-)2x + 4`
.
Met de discriminantmethode vind je
`p = 1 + sqrt(5)`
.
`AC = 5` . Noem de straal van de cirkel `x` , dan is `BP = BQ = x` , `AR = AP = 4 - x` en `CR = CQ = 3 - x` . Dit geeft `4 - x + 3 - x = 5` en dus `x = 1` .
`Delta APM` en `Delta AUN` zijn gelijkvormig, dus `(AU)/(AP) = (UM)/(PM)` zodat `(AU)/3 = r/1` en `AU = 3r` .
`NT = UP = AB - AU - PB = 4 - 3r - 1 = 3 - 3r`
.
SvP in
`NTM`
:
`(3 - 3r)^2 + (1 - r)^2 = (1 + r)^2`
.
Deze vergelijking oplossen geeft
`r ~~ 0,52`
.
(naar: pilotexamen wiskunde B in 2014, eerste tijdvak)
`(MD)/(OB) = (AM)/(AO)` met `AM = a - 1 - r` geeft `r/1 = (a - 1 - r)/a` en dus `r = (a - 1)/(a + 1)` .
Er geldt `OA = AB = 1` en dus `OA = a = sqrt(2)` . Dus is `r = (sqrt(2) - 1)/(sqrt(2) + 1) = 3 - 2sqrt(2)` . Dus `p = 3` en `q = text(-)2` .
(naar: pilotexamen wiskunde B in 2014, tweede tijdvak)