Gegeven is de rechte lijn `l: y = 2` . Op deze lijn ligt punt `P` .
`vec(PQ)` staat loodrecht op `vec(OP)` en heeft dezelfde lengte. Bekijk de figuur.
Als `P` over lijn `l` beweegt, zal `Q` ook over een rechte lijn bewegen.
Dat kun je als volgt algebraïsch laten zien.
Stel dat `P(t, 2)` dan is `vec(OP) = ((t),(2))` en `vec(PQ) = ((text(-)2),(t))` .
`vec(OQ) = vec(OP) + vec(PQ) = ((t),(2)) + ((text(-)2),(t)) = ((t-2),(2+t)) = ((text(-)2),(2)) + t*((1),(1))`
Dit betekent dat punt
`Q`
met vectorvoorstelling
`((x),(y)) = ((text(-)2),(2)) + t*((1),(1))`
beweegt.
Dit is een rechte lijn met vergelijking
`y = x + 4`
.
Bekijk
Leg uit waarom `vec(PQ) = ((text(-)2),(t))`
Toon aan dat `y = x + 4` een vergelijking is van de lijn waar `Q` op ligt.
Bekijk
Over welke lijn beweegt
`Q`
dan, als
`P`
over
`l`
beweegt?